ECLI:NL:RBZWB:2025:312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
02-145382-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het bezit van amfetamine, cocaïne en MDMA met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op twee verschillende data in 2024 in Middelburg in het bezit was van amfetamine, cocaïne en MDMA. De verdachte, geboren in 1983 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. R. Wouters. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 9 januari 2025, waar de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die was gewijzigd, geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en er was geen verweer gevoerd over het bewijs. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte op 29 april 2024 en 18 april 2024 opzettelijk aanwezig was van harddrugs, wat in strijd is met de Opiumwet.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waarbij de hoeveelheid aangetroffen harddrugs en de impact van het voorarrest op de verdachte in overweging werden genomen. De rechtbank oordeelde dat behandeling en begeleiding van groot belang zijn om het recidiverisico te verlagen. Bij de strafoplegging werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling en ambulante behandeling. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, waaronder een geldbedrag en een vouwfiets. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-145382-24
vonnis van de meervoudige kamer van 23 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 29 april 2024 in het bezit was van amfetamine, cocaïne en MDMA;
op 18 april 2024 in het bezit was van amfetamine.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer over het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van beide feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024106444 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 180 (hierna: het einddossier).
De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 9 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2024, pagina 15 en verder van het einddossier;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2024, pagina 24 en verder van het einddossier;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2024, pagina 166 en verder van het einddossier;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 11 juni 2024, zaaknummer 2024.06.11.095 (aanvraag 001), pagina 163 van het einddossier;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 juni 2024, zaaknummer 2024.06.17.084 (aanvraag 001), als los document bij het einddossier gevoegd;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 juni 2024, zaaknummer 2024.06.17.084 (aanvraag 002), als los document bij het einddossier gevoegd;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 juni 2024, zaaknummer 2024.06.17.084 (aanvraag 003), als los document bij het einddossier gevoegd;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 juni 2024, zaaknummer 2024.06.17.084 (aanvraag 004), als los document bij het einddossier gevoegd;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 juni 2024, zaaknummer 2024.06.17.084 (aanvraag 005), als los document bij het einddossier gevoegd;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 juni 2024, zaaknummer 2024.06.17.084 (aanvraag 006), als los document bij het einddossier gevoegd;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 juni 2024, zaaknummer 2024.06.17.084 (aanvraag 007), als los document bij het einddossier gevoegd;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 juni 2024, zaaknummer 2024.06.17.084 (aanvraag 008), als los document bij het einddossier gevoegd;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 juni 2024, zaaknummer 2024.06.17.084 (aanvraag 009), als los document bij het einddossier gevoegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 29 april 2024 te Middelburg opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en cocaïne en MDMA (telkens) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
op 18 april 2024 te Middelburg opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd. Verdachte stemt in met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op twee verschillende data schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van in totaal ongeveer zes kilogram aan harddrugs, grotendeels bestaand uit amfetamine. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs een gevaar voor de volksgezondheid vormen en nadelige effecten hebben voor de gezondheid van de gebruiker. Verdachte was zelf verslaafd aan verdovende middelen en heeft deze nadelige effecten aan den lijve ondervonden. Daarnaast leidt het gebruik van dergelijke verdovende middelen tot veel criminaliteit en overlast, mede gelet op de grote financiële belangen die met de handel in verdovende middelen gemoeid zijn. De handel in drugs werkt allerlei andere criminaliteit in de hand wat een ontwrichtende werking op de maatschappij kan hebben.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder in 2019 tot een gevangenisstraf voor overtreding van de Opiumwet.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van de reclassering die over verdachte zijn opgemaakt en in het bijzonder op het rapport van 15 oktober 2024. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van problematisch middelengebruik, wat in direct verband staat met het delictgedrag. Het psychosociaal functioneren en het middelengebruik zijn de voornaamste risicofactoren voor recidive en het inzetten van behandeling is noodzakelijk om het hoge recidiverisico te verlagen. De behandeling dient zich te richten op het aanleren van vaardigheden om adequaat om te gaan met stress, trek- en risicosituaties. Daarnaast dient behandeling zich te richten op de aanwezige verslavingsproblematiek en het versterken van de coping- en oplossingsvaardigheden. De veiligheid van een klinische setting wordt gezien als een passende stap van waaruit er toegewerkt kan worden naar verdere rehabilitatie en resocialisatie. Na het afronden van de klinische setting is het belangrijk dat ambulante behandeling voortgezet zal worden om verdachte te ondersteunen bij zijn abstinentie. Mocht verdachte terugvallen in gebruik, dan is het belangrijk dat hij kortdurend opgenomen kan worden voor detoxificatie. Verdachte is gebaat bij plaatsing in een begeleide wooninstelling, waarbij begeleiding zich dient te richten op het sociaal-maatschappelijke gebied en het ondersteunen en versterken van het netwerk. Hierdoor kan er tijdig worden gesignaleerd als verdachte stress ervaart en kan er tijdig begeleiding worden geboden. De financiële situatie van verdachte vormt een risico voor recidive. Het is van belang dat er toegewerkt wordt naar een gezonde financiële situatie om het recidiverisico te verlagen. Door middel van middelencontroles kan het middelengebruik gemonitord worden. Gedurende de meldplicht dient er aandacht te zijn voor de motivatie en het tijdig constateren van risicosignalen. De reclassering acht het van belang dat verdachte aansluitend aan zijn detentieperiode direct naar een kliniek gaat, omdat de kans op een terugval in gebruik aanzienlijk is als dat niet gebeurt. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Er worden risicofactoren gezien op het gebied van psychosociaal functioneren, middelengebruik, financiën, dagbesteding, huisvesting en houding. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. Als verdachte terugvalt in middelengebruik, bestaat er een kans dat hij zich opnieuw aan voorwaarden zal onttrekken. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole, met reclasseringstoezicht.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Gelet op de ernst van de feiten, waarbij de rechtbank in het bijzonder de hoeveelheid aangetroffen harddrugs betrekt en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het onvoorwaardelijke strafdeel niet worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de omstandigheden zoals hiervoor omschreven. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat de fase van het voorarrest een extra grote impact op verdachte heeft gehad, omdat hij in coma is geraakt gedurende enige tijd door een te hoge dosis toegediende GHB in het penitentiair ziekenhuis. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht mogelijk te maken. Om het risico op recidive te verkleinen, acht de rechtbank namelijk (klinische) behandeling en begeleiding van groot belang, omdat het psychosociaal functioneren en het middelengebruik de voornaamste risicofactoren zijn. De rechtbank zal aan verdachte dan ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, te weten een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole, met reclasseringstoezicht. De rechtbank zal de proeftijd op twee jaar bepalen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van 3.040,- euro en een vouwfiets, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
Verdachte heeft daarnaast om teruggave verzocht van drie mobiele telefoons die onder hem in beslag zouden zijn genomen.
Ondanks het ontbreken van een beslagbeslissing in het dossier, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten dat de mobiele telefoon van het merk Samsung (zwart [nummer] , goednummer: PL2000-2024106381-2719908) in beslag is genomen, nu deze voor onderzoek is aangeboden. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van deze mobiele telefoon, nu deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
Ten aanzien van eventuele andere telefoons overweegt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende aanknopingspunten blijken waaruit zou volgen dat deze in beslag zijn genomen. De rechtbank zal daarover dus geen beslissing nemen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij meldt bij Verslavingsreclassering Emergis op het adres Vrijlandstraat 33E, 4337EA Middelburg en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat opnemen in een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld;
* verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- van
rechtswege geldende voorwaardendaarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Verslavingsreclassering Emergis tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 3.040,- EUR (omschrijving: PL2000-2024106381-G2719938);
* fiets (vouw) (goednummer: PL2000-2024094214-2716394);
* telefoon Samsung zwart [nummer] (goednummer: PL2000-2024106381-2719908).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. C.E.M. Marsé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 januari 2025.
Mr. Marsé en mr. Scheltema Beduin zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 29 april 2024 te Middelburg
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA,
zijnde amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA
(telkens) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 18 april 2024 te Middelburg
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)