Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Akça-Altun, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 20 maart 2024 tegen de beslissing van 14 februari 2024, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) was geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, aangezien het UWV de beslistermijn had overschreden. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft bepaald dat het UWV binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar heeft in dit geval een termijn van vier maanden gegeven om een zorgvuldige heroverweging te waarborgen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het UWV moeten worden betaald. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.