ECLI:NL:RBZWB:2025:3076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/02/423643 / JE RK 24-1143
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Van Leuven
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleeggezin

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2023. De minderjarige was kort na de geboorte in een pleeggezin geplaatst vanwege zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder, die na een periode van afwezigheid in het buitenland weer contact zocht met de gecertificeerde instelling (GI). De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 14 juli 2025, zodat er voldoende tijd is om te onderzoeken of de moeder in staat is om de zorg voor de minderjarige weer op zich te nemen en welke ondersteuning daarbij nodig is. De rechtbank heeft daarbij de belangen van de minderjarige vooropgesteld en vastgesteld dat de huidige omstandigheden een thuisplaatsing bij de moeder nog niet mogelijk maken. De moeder heeft aangegeven dat zij weer in Nederland woont en contact heeft gezocht met de GI om haar rol als moeder te hervatten. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423643 / JE RK 24-1143
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Nadere beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
zonder in de BRP geregistreerde woon- of verblijfplaats,
feitelijk verblijvende op een adres in [plaats] ,
advocaat: mr. V.C. Andeweg te Breda.
[de pleegouders] ,
hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de door haar gegeven tussenbeschikking van 10 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de rapportage van de Raad van 18 februari 2025 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder (via de telefoon) en ondersteund door een tolk in de Poolse taal en haar advocaat;
- de pleegouders;
- de vertegenwoordigster van de Raad;
- de vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 6 juli 2023 is [minderjarige]
onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 juli 2023 tot 14 juli 2024. Tevens is bij
die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor
pleegzorg verleend met ingang van 14 juli 2023 tot 14 oktober 2023. Beide maatregelen zijn
nadien steeds verlengd. De kinderrechter heeft de zaak ter verdere afdoening verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
2.3.
Bij beschikking van 16 juli 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 14 juli 2025 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 28 oktober 2024. Bij beschikking van 10 oktober 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 28 maart 2025.
Het resterende deel van het verzoek is aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad over de volgende onderwerpen en/of vragen:
- de beschikbaarheid van de moeder in Polen en/of in Nederland, zowel fysiek in de
opvoedingszorg als emotioneel;
- praktische zaken, zoals passende huisvesting en inkomen van de moeder;
- de beschikbaarheid voor de moeder van een ondersteunend netwerk;
- in hoeverre van de moeder verwacht kan worden dat zij [minderjarige] , onafhankelijk van het
feit dat zij het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) heeft, zal opvoeden en verzorgen;
- welke hulp de moeder nodig heeft bij het zelfstandig opvoeden en verzorgen van [minderjarige]
en in hoeverre de moeder bereid is om hulp te accepteren in Polen?
- wat is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] om nog in onzekerheid te kunnen verblijven
over haar perspectief en in hoeverre is deze al verstreken?
- indien haar perspectief in Nederland blijkt te liggen, waar zou dat perspectief moeten
liggen en wat zijn hierin de door de GI benoemde bezwaren rondom het huidige
pleeggezin?
De GI dient aan te geven of het restverzoek nog wordt gehandhaafd. Bij handhaving van het verzoek, wordt van de GI tevens verwacht dat zij aangeeft wat de (actuele) bevindingen zijn van het A-team en, indien nog van belang, hoe het is gesteld met de opvoedsituatie van [minderjarige] in het pleeggezin en de samenwerking tussen de GI en de pleegouders.
2.4.
[minderjarige] verblijft op basis van voormelde machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds in het pleeggezin, zijnde het gezin van de pleegouders.

3.Het resterende verzoek

3.1.
Ter beoordeling ligt nog voor het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 14 juli 2025.

4.De standpunten

4.1.
Uit de voormelde rapportage van de Raad blijkt, voor zover van belang, het volgende. Ten aanzien van de beschikbaarheid van de moeder is gedurende het onderzoek gebleken dat zij in november 2024 samen met haar huidige partner terug naar Nederland is gekomen, samen met deze partner, met de intentie om zich definitief in Nederland te vestigen. De moeder verbleef daarvoor vanaf augustus 2023 in Polen en onderhield geen contact met [minderjarige] en de GI. De moeder wil zelf weer gaan zorgen voor [minderjarige] en heeft daarvoor contact opgenomen met de GI. De moeder verblijft momenteel samen met haar partner en vier andere personen in een woning in [plaats] . De moeder staat momenteel niet ingeschreven bij een gemeente in Nederland. De moeder en haar partner zoeken naar werk en een eigen woning in Nederland. De Raad vraagt zich af hoe bestendig het voornemen van de moeder is om zich ditmaal definitief te vestigen in Nederland. Begin december 2024 heeft de moeder immers bij de gezinsvoogd nog aangegeven voor onbepaalde tijd terug naar Polen te gaan. De moeder is uiteindelijk niet gegaan. Hierdoor is de Raad van mening dat de moeder, die eerder plotseling naar Polen is vertrokken en vervolgens onbereikbaar was voor de GI en [minderjarige] , onvoorspelbaar is. Ondanks de ondertoezichtstelling is er verder tot op heden geen zicht op de (intellectuele en pedagogische) capaciteiten van de moeder en de invloed van het FAS op haar functioneren als ouder, maar zijn er hieromtrent wel zorgen. De Raad vraagt zich af of de moeder voldoende zicht heeft op de behoeften van [minderjarige] en of zij in staat is het contact en de zorg voor haar zo vorm te geven, dat het voldoende veilig en duurzaam verloopt voor [minderjarige] . Uit informatie van de moeder en de Poolse autoriteiten is gebleken dat de moeder met de vader van [minderjarige] , nog een oudere dochter heeft, die uit huis is geplaatst is door de Poolse autoriteiten uit huis geplaatst is, als gevolg van nalatigheid door de ouders en het niet accepteren van hulp. Ook is uit het onderzoek gebleken dat de moeder (als gevolg van het FAS) ondersteuning van haar partner nodig heeft bij haar dagelijks functioneren (zelfverzorging, plannen en huishoudelijke taken). Volgens de Raad is het tot op heden onduidelijk in hoeverre de moeder in staat is om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Dit dient de komende zes maanden duidelijk te worden. Volgens de Raad is het nog niet duidelijk waar het toekomstperspectief van [minderjarige] ligt. Er moet nog onderzocht worden waar [minderjarige] het beste kan opgroeien. Een gezagsbeëindigende maatregel is op dit moment nog een brug te ver. De Raad is van mening dat het belang van [minderjarige] op dit moment niet acuut geschaad wordt, als het bepalen en bestendigen van haar toekomstperspectief wordt uitgesteld. Er zijn geen signalen die maken dat [minderjarige] nu duidelijkheid nodig heeft over haar toekomstperspectief. Dit uitstel kan echter niet langer duren dan zes maanden, dit onder meer in verband met het hechtingsproces van [minderjarige] . De Raad is van mening dat inzet van hulpverlening voor de moeder en de pleegouders nodig is om meer duidelijkheid te krijgen ten aanzien van de volgende doelen:
- [minderjarige] groeit op in een stabiele en veilige opvoedingsomgeving waarin zij met zowel haar moeder als met de pleegouders en andere belangrijke mensen om haar heen een onbelaste band kan houden;
- [minderjarige] heeft duidelijkheid over de rol van de moeder in haar leven;
- [minderjarige] heeft duidelijkheid over haar toekomst en het besluit waar zij mag opgroeien (bij de moeder, haar pleegouders in Nederland of een ander pleeggezin);
- De moeder geeft een adequate invulling aan haar rol als gezagdragende ouder van [minderjarige] .
Het is daarbij in het belang van [minderjarige] dat haar verblijf bij de pleegouders voorlopig gecontinueerd wordt en gewaarborgd blijft, omdat de moeder heeft aangegeven niet in te stemmen met de huidige pleeggezinplaatsing van [minderjarige] en omdat zij de wens heeft om zelf voor [minderjarige] te zorgen. De Raad vindt het daarnaast belangrijk dat de hulpverlening aan de moeder er rekening mee houdt dat de moeder veel uitleg en herhaling nodig lijkt te hebben, om het verloop van het proces en wat er hieromtrent van haar verwacht wordt en het waarom te kunnen begrijpen. De komende periode staat in het teken van het volgen van de moeder in haar opvoedvaardigheden en haar groei daarin. De Raad zal daarna bezien of een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel nog noodzakelijk is.
4.2.
Volgens de GI verscheen de moeder op 5 november 2024, na geruime tijd niets van haar te hebben vernomen, onaangekondigd op haar kantoor. Er zijn sindsdien regelmatig gesprekken met de moeder gevoerd. Er is inmiddels ook een fysiek bezoekmoment geweest tussen de moeder en [minderjarige] . Dat bezoekmoment is goed verlopen. De GI gaat met de moeder verdere afspraken maken over de volgende bezoeken. Ook zoekt de GI naar een Poolse zorgaanbieder om aan de moeder opvoedondersteuning en begeleiding te kunnen bieden. De GI handhaaft haar restverzoek. Zij heeft het voornemen om bij de rechtbank een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen zodat, in de volgende periode van de verlenging, bezien kan worden welke rol de moeder kan spelen in het leven van [minderjarige] . De GI zal verder met de moeder overleggen of er voor [minderjarige] een identiteitsbewijs, zoals wellicht een Pools paspoort, aangevraagd kan worden.
4.3.
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij inmiddels weer in Nederland woont en dat zij op zoek is naar werk in Nederland. Volgens de moeder zijn de leefomstandigheden in Nederland beter dan die in Polen. De moeder is heel blij dat ze [minderjarige] weer mag zien. De moeder zou het liefst zelf voor [minderjarige] zorgen. Ze begrijpt evenwel ook dat [minderjarige] nu niet meteen bij haar kan gaan wonen. Volgens de moeder hoeft een onderzoek naar haar opvoedvaardigheden geen zes maanden te duren. Mocht het langer duren, dan moet daar ook tijd voor worden genomen. Er moet volgens haar goed gekeken worden naar [minderjarige] en wat zij aan kan. In de tussentijd moet haar plaats in het pleeggezin gecontinueerd worden. Net als de GI hoopt de moeder dat zij begeleiding kan krijgen van een Poolse organisatie. Niet alleen de taal vormt een barrière, maar ook de culturele achtergrond heeft invloed op de manier waarop de moeder dingen begrijpt. Deze organisatie kan de moeder leren kennen en bezien wat de moeder nodig heeft als ondersteuning. De moeder heeft moeite om de hele procedure te volgen. Het is haar niet altijd duidelijk wat er van haar wordt verwacht. Zij heeft er moeite mee als er voor [minderjarige] een identiteitsbewijs wordt aangevraagd, omdat zij bang is dat daarmee haar nationaliteit verandert. De moeder hoopt dat er aandacht is voor haar kunnen en mogelijke onmacht. Zij zou graag zien dat zij meer bij de hand genomen wordt en dat haar voldoende concreet duidelijk wordt gemaakt wat er van haar verwacht wordt.
4.4.
De pleegouders stemmen in met het restverzoek van de GI en het advies van de Raad. Zij zien [minderjarige] als een kind dat zich goed ontwikkelt. Zij kan in principe in het pleeggezin opgroeien, in het geval dat zij niet terug naar de moeder zou kunnen. [minderjarige] was na het bezoekmoment van de moeder wat van slag. Het is nog onduidelijk wat daar de oorzaak van was. De pleegouders zouden het fijn vinden als zij van [minderjarige] een identiteitsbewijs zouden hebben, zodat ze met haar ook naar België kunnen gaan.

5.De beoordeling

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
In artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald, dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
5.2.
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is de rechtbank gebleken dat de gronden voor een uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. Een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder behoort, gezien de huidige omstandigheden, nog niet tot de mogelijkheden. Dit wordt door de moeder ook erkend en door de pleegouders ondersteund. Het is voor [minderjarige] heel fijn dat de moeder is teruggekeerd naar Nederland en dat zij zich bij de GI heeft gemeld met het voornemen om haar rol als moeder weer te gaan vervullen. De rechtbank deelt de mening van de Raad, de GI en (de advocaat van) de moeder dat in de komende periode goed moet worden onderzocht of de moeder de opvoeding en verzorging van [minderjarige] weer zelf kan dragen en welke ondersteuning daarbij nodig is. Daarbij zal er oog moeten zijn voor de opvoedcapaciteiten van de moeder en haar behoefte aan duidelijke aanwijzingen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog altijd noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Het resterende deel van het verzoek van de GI zal dan ook worden toegewezen.
5.3.
De rechtbank zal de toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat die beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
5.4.
De ondertoezichtstelling loopt tot 14 juli 2025. Dit betreft dus nog een relatief korte periode. De GI heeft al aangegeven dat zij ten aanzien van beide maatregelen om een verlenging zal verzoeken, omdat onder meer niet de verwachting is dat de hulpverlening in de periode tot 14 juli 2025 zover is dat deze kan worden overgedragen aan het vrijwillig kader en dat een eventuele thuisplaatsing dan al zou kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast is het niet de verwachting dat het perspectiefonderzoek zal zijn afgerond. Mochten de GI en de belanghebbenden in deze het eens zijn met het verlengingsverzoek, dan wijst de rechtbank hen op de mogelijkheid om af te zien van een mondelinge behandeling, als er op dat moment geen nieuwe feiten en ontwikkelingen zijn die volgens hen tijdens een mondelinge behandeling besproken zouden moeten worden. In dat geval kunnen de GI en de belanghebbenden, te weten de moeder en de pleegouders, dit schriftelijk aan de rechtbank kenbaar maken, waarna het verzoek op basis van de stukken kan worden afgedaan.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 28 maart 2025 tot 14 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025 door mr. Toekoen, voorzitter, mr. Van Leuven en mr. Jansen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en schriftelijk vastgelegd op 27 maart 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.