ECLI:NL:RBZWB:2025:3062

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
BRE 25/1159 en 25/1160
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder bestuursdwang voor overtredingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving en het Omgevingsplan Waalwijk

Op 19 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een last onder bestuursdwang die was opgelegd aan eiseres door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. De zaak betreft een bestreden besluit van 6 februari 2025, waarin eiseres werd gelast om diverse overtredingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Omgevingsplan Waalwijk te beëindigen. Eiseres was het niet eens met deze last en heeft beroep ingesteld, vergezeld van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 2 april 2025 behandeld, waarbij eiseres en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. Na een onderzoek ter plaatse op 24 april 2025, heeft de voorzieningenrechter de situatie beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in redelijkheid de last onder bestuursdwang had kunnen opleggen voor overtreding van artikel 3:64 van het Bbl, maar dat de andere opgelegde lasten niet konden worden onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat eiseres een termijn van drie weken krijgt om aan de last te voldoen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat het college het griffierecht aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen in bestuursrechtelijke handhaving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 25/1159 en 25/1160
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 mei 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, het college.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het bestreden besluit van 6 februari 2025 inzake de opgelegde last onder bestuursdwang voor diverse overtredingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Omgevingsplan Waalwijk. Eiseres is het niet eens met de opgelegde last onder bestuursdwang. Zij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter of het college in redelijkheid de last onder bestuursdwang heeft kunnen opleggen.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college enkel in redelijkheid een last onder bestuursdwang heeft kunnen opleggen wegens overtreding van artikel 3:64 van het Bbl. Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend en beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 6 februari 2025 inzake de opgelegde last onder bestuursdwang.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 2 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en namens het college [naam 1] en [naam 2] (Wijk-GGZ).
2.2.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens een onderzoek ter plaatse ingesteld op grond van artikel 8:50, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft op 24 april 2025, in bijzijn van de griffier, de woning van eiseres bezocht. Daarna heeft zij het verzoek en het beroep weer op zitting behandeld. Bij het onderzoek ter plaatse en de zitting waren aanwezig: eiseres en namens het college [naam 1] en [naam 2].
2.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
3. Eiseres en haar tweelingzus, geboren in 1947, wonen in de woning aan het [adres]. GGZ is samen met netwerkpartners (waaronder thuiszorg en de huisarts) al geruime tijd betrokken bij eiseres en haar zus, onder meer in verband met zorgen over hun woon- en leefomstandigheden. Er zijn indicaties dat onder meer sprake is van een verzamelstoornis (hoarding).
3.1.
Op 8 februari 2023 heeft een toezichthouder van de gemeente, samen met de wijk-GGZ-er en een medewerker van de GGD een huisbezoek afgelegd. Daarvan is een verslag opgemaakt.
3.2.
De bevindingen tijdens het huisbezoek en een later bezoek op 14 juli 2023 vormden aanleiding voor het college om eiseres en haar zus op 24 januari 2024 een waarschuwing op te leggen. Het college heeft hen daarbij (samengevat) verzocht overtreding van artikel 3.5. van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) te beëindigen door de woning op te (laten) ruimten, opgeruimd te houden, schoon te (laten) maken, en schoon te houden. Daarnaast heeft het college hen verzocht overtreding van artikel 3.64 en artikel 2.6 van het Bbl te beëindigen, door ervoor te zorgen dat het dak en de gevel van de woning water-, hagel- en sneeuwdicht zijn, en de verwarmingsinstallatie weer goed werkt.
Op 26 maart 2024 heeft een toezichthouder van de gemeente opnieuw een controlebezoek gebracht aan de woning. De bevindingen tijdens dat bezoek hebben ertoe geleid dat het college op 25 juli 2024 een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang aan eiseres en haar zus heeft gestuurd. Eiseres en haar zus hebben daarover een zienswijze naar voren gebracht.
Op 27 augustus 2024 heeft een toezichthouder van de gemeente opnieuw een huisbezoek gebracht aan de woning.
3.3.
Met het besluit van 9 september 2024 heeft het college eiseres en haar zus gelast om binnen zes weken na verzending van het besluit
- overtreding van artikel 3.5 van het Bbl te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van toepassing van bestuursdwang, en
- overtreding van de artikelen
I 2.6 van het Bbl,
II 3.63 en 3.64 van het Bbl en
III 3.117 van het Bbl
te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van een dwangsom van
I € 2.000,- per constatering met een maximum van € 12.000,-
II € 2.000,- per constatering met een maximum van € 12.000,-
III € 500,- per constatering met een maximum van € 3.000,-
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
3.4.
Op 31 oktober 2024 en 4 november 2024 heeft een toezichthouder van het college weer een huisbezoek gebracht aan de woning van eiseres.
3.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 9 september 2024 geschorst tot zes weken na datum van de beslissing op bezwaar.
3.6.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat overtreding van artikel 3.117 van het Bbl is beëindigd. Eiseres heeft namelijk rookmelders aangebracht in de woning. Voor wat betreft de overtreding van de artikelen 2.6, 3.63 en 3.64 van het Bbl heeft het college de last onder dwangsom omgezet in een last onder bestuursdwang. Eiseres dient de overtredingen binnen zes weken na de beslissing op bezwaar te hebben beëindigd en beëindigd te houden. Daarnaast heeft het college de wettelijke grondslag voor de eerder opgelegde last onder bestuursdwang aangevuld met artikel 22.18, eerste en tweede lid onder c, van het Omgevingsplan Waalwijk en artikel 6.4 van het Bbl. Het besluit van 9 september 2024 is voor het overige, onder nadere motivering, in stand gebleven.
Toetsingskader
4. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Gronden
5. Eiseres heeft betoogd dat het college niet in redelijkheid de last onder bestuursdwang heeft kunnen opleggen. Het handhavend optreden weegt zwaar op het leven van eiseres en haar zus. De zus van eiseres kampt met gezondheidsproblemen. Door het ingrijpen van het college in de vorm van het toepassen van bestuursdwang zullen haar gezondheidsproblemen nog verder verergeren.
Verder betwist eiseres dat sprake is van overlast bij de buren. Er wordt gesteld dat zij muizenoverlast hebben door de woning, maar dat is onjuist.
Bevoegdheid college
6. Het college is bevoegd om handhavend op te treden, indien sprake is van een overtreding. Volgens het college heeft eiseres verschillende artikelen van het Bbl en het Omgevingsplan overtreden.
Artikel 2.6 van het Bbl
6.1.
Dit geldt als eerste voor artikel 2.6 van het Bbl. Het college heeft eiseres daarom gelast om de aanwezige verwarmingsinstallatie te laten onderhouden door een erkend bedrijf en ervoor te zorgen dat de verwarmingsinstallatie functioneert overeenkomstig de op de installatie van toepassing zijnde voorschriften.
6.2.
Op grond van artikel 2.6 van het Bbl draagt de eigenaar van het bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk, er zorg voor dat een krachtens de wet aanwezige bouwwerkinstallatie functioneert in overeenstemming met de op die installatie van toepassing zijnde regels, adequaat wordt beheerd, onderhouden en gecontroleerd en zodanig wordt gebruikt dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat of voortduurt.
6.3.
De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van het college zo dat het onder de term bouwwerkinstallatie mede verstaat een verwarmingsinstallatie.
In bijlage 1 van het Bbl is als definitie van bouwwerkinstallatie opgenomen een voor het functioneren van een bouwwerk of een gedeelte daarvan noodzakelijke voorziening van niet-bouwkundige aard. In de toelichting op de bijlage van het Bbl [2] worden bij de definitie voorbeelden van zo’n bouwwerkinstallatie genoemd. Dit zijn een mechanische ventilatievoorziening, de drink- of warmwatervoorziening, de binnenriolering, rookmelders en een brandmeldinstallatie. De woning van eiseres is een bestaand bouwwerk. Hoofdstuk 3 van het Bbl is daarom van toepassing. Afdeling 3.7 betreft regels voor bouwwerkinstallaties in bestaande bouw. In deze afdeling zijn geen regels te vinden over verwarmingsinstallaties. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een verwarmingsinstallatie daarom niet aan te merken als een voor het functioneren van een bouwwerk noodzakelijke voorziening van niet-bouwkundige aard. Dit betekent dat eiseres artikel 2.6 van het Bbl niet kan hebben overtreden.
De artikelen 3.63 en 3.64 van het Bbl
6.4.
Het college stelt dat eiseres de artikelen 3.63 en 3.64 van het Bbl in samenhang met artikel 4.3, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet heeft overtreden. Het college heeft eiseres daarom gelast om te zorgen dat het dak en de gevel van de woning water, hagel en sneeuwdicht zijn.
6.5.
Op grond van artikel 3.63, eerste lid, van het Bbl heeft een bouwwerk een scheidingsconstructie waarmee de vorming van allergenen door vocht in verblijfsruimten wordt beperkt. Op grond van artikel 3.64, eerste lid, van het Bbl is een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, bepaald volgens NEN 2778 waterdicht. Uit bijlage I van het Bbl volgt dat onder uitwendige scheidingsconstructie als bedoeld in artikel 3.64 van het Bbl moet worden verstaan een constructie die de scheiding vormt tussen een voor personen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water, inclusief de op die constructie aansluitende delen van andere constructies voor zover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een in dit besluit gestelde eis.
6.6.
Een redelijke uitleg van het begrip uitwendige scheidingsconstructie brengt mee dat hieronder ook het dak van een woning moet worden verstaan. Deze constructie moet waterdicht zijn, wat volgens de voorzieningenrechter inhoudt dat het dak en de gevels van de woning regen, sneeuw en hagel moeten kunnen weren. Tussen partijen is niet in geschil dat het dak van de aanbouw in ieder geval een lekkage heeft, namelijk in de keuken en de bijkeuken. Daarmee is het dak niet waterdicht als bedoeld in artikel 3.64 van het Bbl. Ter zitting is besproken dat er op zolder ook een muur niet waterdicht was, maar door de reparatie van het dak op zolder bij de dakkapel lijkt dat verholpen te zijn, aldus het college. De last onder bestuursdwang ziet naar het oordeel van de voorzieningenrechter daar niet meer op.
Het college heeft ook artikel 3.63 ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit, maar het bestreden besluit ziet alleen op het dak en niet op inwendige scheidingsconstructies, zodat de voorzieningenrechter alleen artikel 3.63 van toepassing zal achten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres de artikel 3.64 van het Bbl in samenhang met artikel 4.3, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet heeft overtreden.
6.7.
Het college stelt verder dat eiseres de artikelen 3.5 en 6.4 van het Bbl en de artikelen 22.18, eerste lid, en tweede lid onder c, van het Omgevingsplan heeft overtreden. Het college heeft eiseres daarom gelast om te zorgen dat de woning en het gebruik van de woning niet langer een gevaar vormen voor de gezondheid en veiligheid en dat van anderen, dan wel overlast of hinder veroorzaken. Eiseres dient de gehele woning op te (laten) ruimen, opgeruimd te houden, schoon te (laten) maken en schoon te houden zodat deze in een naar gebruiksopvatting aanvaardbare hygiënische en opgeruimde staat wordt teruggebracht. Ook dient de brandgevaarlijke situatie beëindigd te worden en beëindigd te worden gehouden.
Artikel 3.5 van het Bbl
6.8.
Op grond van artikel 3.5 van het Bbl is degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het bouwwerk tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
6.9.
Uit de toelichting op het Bbl volgt dat artikel 3.5 een specifieke zorgplicht voor de staat van bouwwerken en gevaar voor de gezondheid of veiligheid bevat. De zorgplicht ziet op de staat van bestaande bouwwerken en werkt materieel hetzelfde als de zorgplicht die was opgenomen in artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet. In de toelichting wordt een tweetal voorbeelden (niet limitatief) genoemd van een situatie waarin het bevoegd gezag bij de handhaving een beroep op de zorgplicht kan doen. Dat betreft de situatie dat een reëel gevaar bestaat dat materiaal van een gebouw loslaat. Daarbij kan het bevoegd gezag optreden tegen situaties waarin sprake is van een (dreigend) gevaar voor de gezondheid of veiligheid. Een andere situatie die genoemd wordt, is het ontbreken van sanitaire voorzieningen.
Als de zorgplicht wordt overtreden en er een onveilige situatie ontstaat, kan het bevoegd gezag hier handhavend tegen optreden. Daarbij maakt het niet uit of de situatie ontstaan is door actief handelen of nalaten, of dat de situatie al bestond. Het laten voortduren van een gevaarlijke situatie is ook een overtreding van de zorgplicht, zo volgt uit de toelichting.
6.10.
Het Bbl bevat voorschriften die gericht zijn op de bouwtechnische staat van bouwwerken. De voorzieningenrechter wijst daarbij op artikel 4.3, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, dat de grondslag voor het Bbl vormt. Het Bbl bevat gelet op die grondslag regels voor activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor onder meer het gebruik en in stand houden van bouwwerken. De zorgplicht ziet naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook met name op de bouwtechnische staat van bouwwerken.
Uit het bestreden besluit, en met name de last onder bestuursdwang, leidt de voorzieningenrechter af dat het college bij de gestelde schending van de specifieke zorgplicht doelt op de staat aan de binnenzijde van de woning. Artikel 3.5 van het Bbl is immers opgenomen onder het kopje “Aanvulling wettelijke grondslag last onder bestuursdwang welke ziet op het schoonmaken en opruimen van de woning”. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college niet onderbouwd waarom de staat van de woning aan de binnenzijde van de woning (dreigend) gevaar voor gezondheid of veiligheid oplevert. In het bestreden besluit wordt met name ingegaan op het vermeende brandgevaar, maar daarop ziet niet artikel 3.5 maar 6.4 van het Bbl.
6.11.
Uit de rapportages van de controles blijkt dat er vochtplekken en schimmel op de muren en het plafond van de keuken en de zolderkamers zitten, en dat het plafond op sommige plaatsen is ingezakt. Voor zover het college heeft bedoeld deze constateringen aan de toepassing van artikel 3.5 van het Bbl ten grondslag te leggen, heeft het college niet onderbouwd waarom hiervan (dreigend) gevaar voor de gezondheid en veiligheid te duchten is.
6.12.
Uit de rapportages volgt ook dat wordt gesteld dat door de combinatie van vocht en elektra gevaar voor kortsluiting kan ontstaan in de aanbouw. Voor zover het college hiermee heeft bedoeld dat er (dreigend) gevaar voor gezondheid en veiligheid kan ontstaan door de staat van het bouwwerk, overweegt de voorzieningenrechter dat hiervoor is geconstateerd dat er sprake is van overtreding van artikel 3.64 van het Bbl. Indien de lekkage aan het dak is verholpen, is er geen (dreigend) gevaar meer voor gezondheid en veiligheid. Er is met andere woorden een specifieke bepaling die gericht is op het waterdicht maken van het dak. Toepassing van artikel 3.5 van het Bbl is in dit geval niet nodig.
6.13.
Verder wordt in het bestreden besluit het belang van een schoon, hygiënisch en opgeruimd huis benadrukt. Hierbij wordt een relatie gelegd tussen het niet opruimen en niet schoonmaken van de woning en het herstel van een wond op het been van de zus van eiseres. Dit ziet echter niet op (dreigend) gevaar voor de gezondheid en de veiligheid door de staat van de woning. Dat in het huis waarin eiseres met haar zus woont op een aantal plaatsen heel veel spullen staan, wil niet zeggen dat de (bouwtechnische) staat van de woning (dreigend) gevaar oplevert. Uit de foto’s in het dossier en de eigen waarneming van de voorzieningenrechter blijkt dat er doorgangen in de woning zijn waardoor de woonkamer, de keuken, en de bijkeuken kunnen worden bereikt en begaanbaar zijn. Ook op de eerste verdieping zijn de badkamer en minimaal twee slaapkamer bereikbaar en begaanbaar. Dit geldt ook voor in ieder geval een kamer op zolder. Van deze ruimtes wordt gebruik gemaakt conform het doel ervan. Uit het bestreden besluit leidt de voorzieningenrechter af dat het college wil dat eiseres de woning opruimt en schoonhoudt, maar dat is niet het doel waarvoor artikel 3.5 van het Bbl is geschreven. Dit betekent dat niet vastgesteld kan worden dat eiseres artikel 3.5 van het Bbl heeft overtreden.
Artikel 22.18 van het Omgevingsplan
6.14.
Op grond van 22.18, eerste lid, van het Omgevingsplan is degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Uit de toelichting op het Omgevingsplan valt op te maken dat de zorgplicht die in voornoemd artikel is weergegeven, betrekking heeft op gebruik waarin niet is voorzien door andere voorschriften van het Omgevingsplan en het Bbl. De zorgplicht geldt voor iedereen die een bouwwerk gebruikt. Op grond van dit artikel is de gebruiker gehouden het noodzakelijke te doen, voor zover dat in hun vermogen ligt, om ontstaan of voortduren van gevaar voor gezondheid of veiligheid te voorkomen of te beëindigen. Het vereist adequaat en tijdig optreden, waarbij zowel (tijdelijke) beheersmaatregelen als (permanente) eindmaatregelen noodzakelijk kunnen zijn, afhankelijk van de aard en omvang van een bepaald gevaar. In de toelichting op artikel 22.18, eerste lid, staan verder voorbeelden van situaties waarin dit artikel toegepast kan worden, zoals een hennepkwekerij, opslag van stoffen die gevaar kunnen opleveren, et cetera. Dit zijn steeds situaties die naar hun aard gevaar opleveren. Het gebruik dat eiseres en haar zus van de woning maken kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als zodanig worden aangemerkt. Zij gebruiken de woning namelijk om in te wonen en niet voor andere doeleinden. Er worden wel spullen bewaard dan wel opgeslagen in de woning, maar deze zijn naar hun aard niet als gevaarlijk aan te merken. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat eiseres artikel 22.18, eerste lid, van het Omgevingsplan niet heeft overtreden.
6.15.
Op grond van artikel 22.18, tweede lid, onder c, van het Omgevingsplan is degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door het nalaten van het normale onderhoud waardoor het bouwwerk zich niet in zindelijke staat bevindt.
6.16.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres artikel 22.18, tweede lid, onder c, van het Omgevingsplan niet heeft overtreden. De woning van eiseres en haar zus zou beter kunnen worden onderhouden dan nu het geval is, maar er is geen sprake van hinder dan wel overlast voor de omgeving. Uit het dossier blijkt niet dat er klachten over hinder of overlast uit de omgeving zijn gemeld. Het betoog van het college dat sprake zou zijn van muizenoverlast bij de buren door de woning van eiseres, maakt dat niet anders. Het college heeft onvoldoende concreet gemaakt dat daadwerkelijk sprake is van muizenoverlast en dat dit afkomstig is van de woning van eiseres.
Artikel 6.4 van het Bbl
6.17.
Op grond van artikel 6.4 van het Bbl is degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat als gevolg van het gebruik een van de volgende situaties kan ontstaan, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om te voorkomen dat:
a. brandgevaar wordt veroorzaakt;
b. bij brand een brandgevaarlijke situatie wordt veroorzaakt;
c. de melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd;
d. het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd;
e. het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd; en
f. er op een andere manier gevaar voor de brandveiligheid ontstaat of voortduurt.
6.18.
Uit de toelichting op het Bbl valt op te maken dat artikel 6.4 een specifieke zorgplicht voor het brandveilig gebruik van bouwwerken bevat. Iedereen die een bouwwerk gebruikt of laat gebruiken en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat als gevolg van dat gebruik een gevaarlijke situatie zou kunnen ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om zo’n situatie te voorkomen. Dit betekent meer concreet dat (voor zover van toepassing) bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt, dat de melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd, dat het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd, dat het redden van personen bij brand wordt belemmerd en dat er op een andere manier gevaar voor de brandveiligheid ontstaat of voortduurt.
Als de zorgplicht wordt overtreden en een onveilige situatie ontstaat, kan het bevoegd gezag hiertegen handhavend optreden. Daarbij maakt het niet uit of de situatie ontstaan is door actief handelen of nalaten, of dat de situatie al bestond. Het laten voortduren van een bestaande gevaarlijke situatie is namelijk ook een overtreding van de zorgplicht.
6.19.
Op 20 januari 2025 is een rapport opgesteld door twee leden van de brandweer. In het rapport is uiteengezet dat bestrijding van brand bemoeilijkt wordt als een woning vol staat met spullen. Op basis van ervaring is aangegeven dat de opslag van kranten en ander brandbaar materiaal tot gevolg zal hebben dat de brand sneller uitbreidt en het een grotere woningbrand wordt dan normaal. De brand zal sneller uitbreiden, er is meer rookontwikkeling en vluchten wordt voor de bewoners steeds moeilijker. Door de verhoogde brandlast is de kans op het overslaan van het vuur naar de buren ook groter. Gelet op de leeftijd van de bewoners zal in een normale situatie de ontruiming van de woning minder snel gaan, maar door de aanwezige spullen wordt dit nog moeilijker, aldus de rapportage.
6.20.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het rapport niet blijkt dat de leden van de brandweer zelf ter plaatse zijn geweest. Het rapport lijkt te zijn gebaseerd op eerdere controleverslagen en bevat in algemene zin een omschrijving van de risico’s van de aanwezigheid van veel materialen in de woning bij brand. De voorzieningenrechter acht de leden van de brandweer deskundig op dit gebied. Van het college had echter verwacht mogen worden dat de onderbouwing van de overtreding van artikel 6.4 van het Bbl concreet zou zien op de specifieke situatie van eiseres en haar zus. In dit geval had dus ook van de leden van de brandweer verwacht mogen worden, dat zij zelf een bezoek aan de woning van eiseres hadden gebracht voordat zij een rapport zouden schrijven. Uit de foto’s in het dossier en de eigen waarneming van de voorzieningenrechter blijkt dat er (brede) doorgangen in de woning zijn waardoor de woonkamer, de keuken, en de bijkeuken kunnen worden bereikt en begaanbaar zijn. Langs de kant van de ruimtes staan spullen maar het is mogelijk om gebruik te maken van de ruimtes, met het doel waarvoor zij bestemd zijn. Ook op de eerste verdieping zijn de badkamer en minimaal twee slaapkamer bereikbaar en begaanbaar. Dit geldt ook voor in ieder geval een kamer op zolder. Nu deze specifieke onderbouwing ontbreekt, is onvoldoende gemotiveerd waarom artikel 6.4 van het Bbl door eiseres is overtreden.
6.21.
Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college alleen op grond van artikel 3.64 van het Bbl bevoegd was de last onder bestuursdwang op te leggen. De andere in het bestreden besluit genoemde artikelen konden niet aan de last onder bestuursdwang ten grondslag worden gelegd. De rechtbank zal hierna beoordelen of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
Beginselplicht tot handhaving
7. De ABRvS heeft overwogen [3] dat bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak [4] geldt. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat is gediend met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Evenredigheid
8. De voorzieningenrechter zal hierna aan de hand van de drie criteria van de Harderwijk-uitspraak beoordelen of het opleggen van de last onder bestuursdwang evenredig is in verhouding met de daarbij te dienen doelen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de afweging die het college heeft gemaakt in het bestreden besluit zag op meerdere overtredingen van meerdere artikelen van het Bbl. De argumenten die in deze procedure naar voren zijn gebracht, worden nu gewogen in het licht van wat resteert van de opgelegde last onder bestuursdwang.
Geschiktheid
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college het opleggen van een last onder bestuursdwang geschikt kon achten om de overtreding van artikel 3.64 te beëindigen en beëindigd te houden. Dit is tussen partijen niet in geschil.
Noodzakelijkheid
8.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de last onder bestuursdwang, voor zover deze ziet op de overtreding van artikel 3.64 van het Bbl, noodzakelijk kon achten. Het college heeft gemotiveerd dat het opleggen van een last onder dwangsom niet passend was, omdat het voor eiseres niet mogelijk is gebleken om te voldoen aan de last en de overtredingen ongedaan te maken. Het college heeft eiseres meermaals gewezen op de overtredingen en haar voldoende tijd gegeven om deze ongedaan te maken. Mede gelet op de problematiek bij eiseres, is dit niet gelukt. Het college kon om die reden niet volstaan met een minder ingrijpend middel.
Evenwichtigheid
8.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat toepassing van bestuursdwang grote gevolgen zal hebben op het leven van haar en haar zus.
Het college heeft aangegeven dat de gezondheid van de zus van verzoekster geen aanleiding vormt om af te zien van handhaving en dat toepassing van bestuursdwang in dit kader niet onevenredig is. De negatieve gevolgen van het afzien van handhavend optreden zijn veel groter dan de gevolgen van handhavend optreden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat de opgelegde last onder bestuursdwang, voor zover deze ziet op de reparatie van het dak van de aanbouw, onevenredige gevolgen voor eiseres en haar zus zal hebben. Zij wil zelf ook dat het dak gerepareerd wordt en toont ook initiatief door het opvragen van een offerte, maar krijgt het zelf niet voor elkaar. Dat eiseres niet in staat is de reparatie zelf te laten verrichten is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door het college voldoende onderbouwd met de verwijzing naar het memo van de Wijk-GGZ van op 19 december 2024 opgesteld met betrekking tot het geestelijke welzijn van verzoekster en haar zus. Dit betekent dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhavend optreden evenredig is.
8.4.
Gelet op alles wat hiervoor overwogen is, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De voorzieningenrechter kan het bestreden besluit vernietigen en het college de opdracht geven een nieuwe besluit te nemen. De wet biedt ook de mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Deze procedure en de weg er naar toe, in de vorm van de controles en de brieven die het college eiseres en haar zus schreef, zijn voor eiseres en haar zus erg belastend. Dit heeft eiseres tijdens de zittingen en in het contact met de rechtbank meerdere keren aangegeven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het alleen al daarom nodig dat zij zelf in de zaak voorziet. Daarvoor is ook ruimte. Vastgesteld is dat artikel 3.64 van het Bbl is overtreden. Het college heeft al overwogen waarom alleen een last onder bestuursdwang nog passend is in deze zaak en de voorzieningenrechter kan deze redenering volgen. Verder is de last onder bestuursdwang voor zover deze ziet op artikel 3.64 van het Bbl naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenredig. Tussen partijen staat ook vast dat niet voldaan is aan de last die ziet op de reparatie van het dak van de aanbouw van de woning.
8.5.
Ten aanzien hiervan heeft het college overwogen dat het dak van de keuken en berging niet waterdicht is en daardoor sprake is van schimmelvorming en vochtproblemen.
In het bestreden besluit is op pagina 3 – zakelijk weergegeven – daarvoor de volgende last opgenomen:
De last onder bestuursdwang houdt in dat eiseres binnen zes weken na verzending van het besluit de overtreding van artikel 3.64 van het Bbl (laat) beëindigen en beëindigd (laat) houden door ervoor te zorgen dat het dak en de gevel van uw woning water, hagel en sneeuwdicht zijn.
Het college overweegt dat na de termijn controle zal plaatsvinden. Als vastgesteld wordt dat er niet voldaan is aan de last, zal worden overgegaan tot toepassing van bestuursdwang en zal het college de overtreding laten beëindigen op kosten van eiseres.
8.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de last ook ziet op de gevel, maar anderzijds heeft het college overwogen dat het gaat om het dak van de keuken en de berging, en niet om de gevel. De last is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook tegenstrijdig.
De voorzieningenrechter zal de last dan ook opnieuw formuleren en deze luidt dan als volgt.
De last onder bestuursdwang houdt in dat eiseres binnen zes weken na verzending van het besluit de overtreding van artikel 3.64 van het Bbl (laat) beëindigen en beëindigd (laat) houden door ervoor te zorgen dat het dak en de gevel van uw woning water, hagel en sneeuwdicht zijn.
8.7.
De in de last genoemde termijn is inmiddels verstreken. De voorzieningenrechter zal bepalen dat eiseres een termijn van drie weken krijgt om aan de last te voldoen. Als dat niet gebeurt, zal het college, zoals het in het bestreden besluit heeft aangekondigd, na afloop van de termijn komen controleren of aan de last is voldaan. Als dat niet het geval is, zal het college kunnen overgaan tot toepassing van bestuursdwang en kan het college de overtreding voor eiseres beëindigen. De voorzieningenrechter verwijst naar het bestreden besluit halverwege pagina drie.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter zal zelf in de zaak voorzien en bepalen dat eiseres een begunstigingstermijn van drie weken krijgt om aan de last te voldoen, waarna het college de aangezegde bestuursdwang zal kunnen uitvoeren.
Nu de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Van proceskosten die vergoed moeten worden, is niet gebleken.
Nu de voorzieningenrechter zelf in de zaak voorziet, is het treffen van een voorlopige voorziening niet nodig, en zal het verzoek daartoe worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat eiseres binnen drie weken na de dag van verzending van deze uitspraak aan de in overweging 8.6 geformuleerde last onder bestuursdwang moet voldoen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt het college op het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 19 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Omgevingswet
Artikel 4.3, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de volgende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving: bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken.
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Artikel 2.6 van het Bbl
De eigenaar van het bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk draagt er zorg voor dat een krachtens de wet aanwezige bouwwerkinstallatie:
a. functioneert in overeenstemming met de op die installatie van toepassing zijnde regels;
b. adequaat wordt beheerd, onderhouden en gecontroleerd; en
c. zodanig wordt gebruikt dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat of voortduurt.
Artikel 3.5 van het Bbl
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van bouwwerken tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Artikel 3.63, eerste lid, van het Bbl
Een bouwwerk heeft scheidingsconstructies waarmee de vorming van allergenen door vocht in verblijfsruimten, toiletruimten en badruimten voldoende wordt beperkt.
Artikel 3.64, eerste lid, van het Bbl
Een uitwendige scheidingconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.
Artikel 6.4 van het Bbl
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat als gevolg van het gebruik een van de volgende situaties kan ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om te voorkomen dat:
a. brandgevaar wordt veroorzaakt;
b. bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt;
c. de melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd;
d. het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd;
e. het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd; en
f. er op een andere manier gevaar voor de brandveiligheid ontstaat of voortduurt.
Omgevingsplan gemeente [plaats]
Artikel 22.18, eerste lid, van het Omgevingsplan
Degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Staatsblad 2018, 291. Waar in de uitspraak verder wordt verwezen naar het Bbl wordt steeds
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 16 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1715.
4.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.