ECLI:NL:RBZWB:2025:3054

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
11288321 CV EXPL 24-2993 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling waarborgsom en huur door voormalig huurder na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak vordert de voormalig huurder, [huurder], terugbetaling van de waarborgsom, een deel van de huur over augustus 2023 en een deel van de servicekosten van de verhuurders, [verhuurder 1] en [verhuurder 2]. De huurovereenkomst voor de woning is op 18 augustus 2023 beëindigd, waarbij [huurder] stelt dat hij en zijn ex-partner onder druk zijn gezet om het gehuurde te verlaten. De verhuurders betwisten de vordering en stellen dat de huurders zelf zijn vertrokken en dat er schade aan het gehuurde is veroorzaakt, waarvoor verrekening met de waarborgsom moet plaatsvinden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlandse recht van toepassing is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurders de waarborgsom en een deel van de huur moeten terugbetalen, omdat zij niet zijn verschenen ter zitting en de vorderingen van [huurder] niet hebben weersproken. De kantonrechter heeft de vordering tot terugbetaling van de waarborgsom toegewezen, evenals een deel van de huur en servicekosten, en de proceskosten aan [huurder] toegewezen. De totale veroordeling bedraagt € 2.340,85, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11288321 \ CV EXPL 24-2993
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[huurder],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [huurder],
gemachtigde: mr. C.G. Huijsmans,
tegen

1.[verhuurder 1],

te [plaats 2] (België),
2. [verhuurder 2],
te [plaats 2] (België),
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [verhuurders],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 september 2024 met de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 10 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Vermelding verdient dat [verhuurders], hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet op de terechtzitting is verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben per 1 juni 2023 een huurovereenkomst gesloten voor de zelfstandige woning aan [adres] (hierna: het gehuurde). [huurder] huurde de woning samen met zijn toenmalige partner. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 12 maanden. De huur bedroeg bij aanvang € 920,00 per maand. Daarnaast bedroeg het voorschot servicekosten € 195,00 per maand.
2.2.
De huurovereenkomst is in augustus 2023 geëindigd.
2.3.
Op 12 oktober 2023 heeft de gemachtigde van [huurder] per brief aan [verhuurders] de waarborgsom, de te veel betaalde huur en de helft van de voorschotten aan servicekosten teruggevorderd. [verhuurders] heeft dit niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[huurder] vordert – samengevat en na eiswijziging – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verhuurders] hoofdelijk te veroordelen tot:
I. betaling van een bedrag van € 1.780,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 september 2023 tot de dag van volledige betaling;
II. betaling van een bedrag van € 385,85, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 september 2023 tot de dag van volledige betaling;
III. betaling van een bedrag van € 300,00 aan te veel betaalde servicekosten;
IV. betaling van de proceskosten.
3.2.
[huurder] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [huurder] stelt dat de huurovereenkomst door [verhuurders] voortijdig is beëindigd. Op 18 augustus 2023 heeft [verhuurders] [huurder] en zijn toenmalige partner gesommeerd om het gehuurde te verlaten. [huurder] heeft recht op terugbetaling van de waarborgsom en een deel van de huur over augustus 2023. [verhuurders] heeft daarnaast geen eindafrekening van de servicekosten opgemaakt. [huurder] heeft recht op een correcte afrekening van de servicekosten. De vordering van zijn ex-partner is aan hem gecedeerd zodat [huurder] ook op dat deel aanspraak kan maken.
3.3.
[verhuurders] voert aan dat het klopt dat de huurovereenkomst voortijdig beëindigd is, maar betwist dat hij de huurders uit de woning heeft gezet. [verhuurders] voert aan dat de huurders zelf zijn vertrokken zonder het achterlaten van een adres. Het gehuurde is met veel schade achtergelaten en die schade moet worden verrekend met de waarborgsom. [verhuurders] betwist dat [huurder] recht heeft op teruggave van de waarborgsom en een deel van de huur van augustus 2023. De huurders hadden de huurovereenkomst moeten uitdienen, aldus [verhuurders].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien [huurder] in Nederland woonachtig is en [verhuurders] in België, draagt deze zaak een internationaal karakter en dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 24 lid 1 van EU-Verordening 1215/2012 (Brussel I bis) bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen, aangezien het gehuurde in Nederland is gelegen. Daarnaast is op grond van artikel 4 lid 1 sub c van de EG-verordening 593/2008 (Rome I) het Nederlandse recht in deze zaak van toepassing.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of [verhuurders] de waarborgsom aan [huurder] moet terugbetalen, alsmede te veel betaalde huur en servicekosten. Ook is er discussie over wie de huurovereenkomst heeft beëindigd.
Waarborgsom
4.3.
[huurder] vordert een bedrag van € 1.780,00 aan waarborgsom. [verhuurders] betwist niet dat dit bedrag is betaald, maar voert aan dat [huurder] hier geen recht op heeft, omdat er veel schade is toegebracht aan de woning. [verhuurders] doet daarmee een beroep op verrekening van deze schade. [huurder] erkent dat er schade is toegebracht aan het gehuurde, maar stelt dat hij voornemens was om de schade te herstellen en dat [verhuurders] hem de mogelijkheid heeft ontnomen om dit herstel uit te voeren. Daarnaast voert [huurder] aan dat een bedrag aan schadevergoeding is afgesproken en dat [huurder] zijn deel heeft betaald.
4.4.
De kantonrechter gaat uit van de afspraak tussen partijen over de vergoeding van de schade. Daarmee zijn [huurder] en zijn partner er kennelijk mee akkoord gegaan dat zij de schade niet zelf zouden herstellen. [verhuurders] is kennelijk akkoord gegaan met de betaling van deze schade en heeft de mogelijkheid een hogere vergoeding te vorderen wegens meer schade dan waarvoor de afspraak zou zijn gemaakt aan zich voorbij laten gaan door de gangbare regels van oplevering van het gehuurde niet te volgen en ter zitting zijn standpunt tegenover de stellingen van [huurder] niet nader toe te lichten. De kantonrechter laat dan ook in het midden wie de huurovereenkomst heeft beëindigd en of [huurder] al dan niet nog in de gelegenheid had moeten worden gesteld om de schade te herstellen en het gehuurde correct op te leveren. [huurder] stelt dat voor de schade aan de deur en een kastje een bedrag van € 250,00 aan schadevergoeding met [verhuurders] is afgesproken. Zowel [huurder] als zijn toenmalige partner zouden € 125,00 betalen. [huurder] heeft ter zitting aangevoerd dat hij op 21 augustus 2023 aan [verhuurders] een bedrag van € 125,00 heeft betaald. Dat wordt ondersteund door het WhatsApp-bericht in de correspondentie die als bijlage bij het schriftelijk antwoord van [verhuurders] is gevoegd. [verhuurders] is niet ter zitting verschenen zodat hij geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om de stellingen van [huurder] te weerspreken. Daarom gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stelling van [huurder] dat hij voor de schade een vergoeding heeft afgesproken. Niet is echter gebleken dat het deel van de vergoeding dat zijn toenmalige partner zou betalen ook aan [verhuurders] is betaald. Aangezien de vorderingen aan [huurder] zijn gecedeerd, zal dat bedrag in mindering moeten worden gebracht op de som die [verhuurders] moet betalen. Daarom zal een bedrag van (€ 1.780,00 - € 125,00 =) € 1.655,00 worden toegewezen.
Huur augustus 2023
4.5.
[huurder] vordert daarnaast een bedrag van € 385,85, zijnde een deel van de huur over augustus 2023. [huurder] stelt daartoe dat hij op 18 augustus 2023 door [verhuurders] werd gesommeerd om het gehuurde per direct te verlaten. Hij en zijn inmiddels ex-partner zouden door [verhuurders] onder druk zijn gezet. Daardoor zijn zij halsoverkop vertrokken. [verhuurders] heeft daartegen verweerd gevoerd, maar daar is ter zitting door [huurder] op gereageerd. Nu [verhuurders] niet ter zitting is verschenen, is dit niet weersproken. Een uitnodiging voor een mondelinge behandeling is niet vrijblijvend. In het tussenvonnis is er daarom ook op gewezen dat als een partij niet verschijnt de kantonrechter daaruit de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die hij geraden acht. In dit geval brengt het feit dat [verhuurders] niet is verschenen mee dat de kantonrechter er van uitgaat dat de huurovereenkomst op verzoek van [verhuurders] op 18 augustus 2023 is geëindigd. Daarom zal ook dit deel van de vordering worden toegewezen.
Servicekosten
4.6.
Ter zitting heeft [huurder] afgezien van de primaire vordering tot afgifte van een eindafrekening van de servicekosten. [huurder] vordert daarom een bedrag van € 300,00 aan servicekosten. [huurder] stelt dat er bij het feitelijk beëindigen van de huurovereenkomst geen meterstanden zijn opgenomen. Het zou voor [verhuurders] daardoor onmogelijk zijn om nog een correcte eindafrekening op te maken. [huurder] heeft hierover ter zitting nog aangevoerd dat de huurperiode in de zomer was en dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat hij in die maanden daadwerkelijk € 195,00 per maand aan gas, water en elektriciteit heeft verbruikt. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.7.
Ingevolge artikel 7:259 lid 3 BW dient een verhuurder bij beëindiging van de huurovereenkomst een overzicht van de servicekosten verstrekken dat betrekking heeft op het tijdvak van het kalenderjaar dat op het tijdstip van beëindiging reeds is verstreken. [verhuurders] heeft dit nagelaten. De kosten zullen daarom geschat moeten worden. Een teruggave van € 100,00 per maand komt de kantonrechter niet onredelijk voor. Daarom zal ook dit deel van de vordering worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.8.
[huurder] vordert wettelijke rente over een totaalbedrag van € 2.165,85 vanaf 1 september 2023, waarbij hij uitging van de waarborgsom en de teveel betaalde huur. Over de servicekosten heeft hij geen wettelijke rente gevorderd. De kantonrechter zal de wettelijke rente toewijzenover € 2.040,85 (€ 1.655,00 aan waarborgsom en € 385,85 aan teveel betaalde huur). De wettelijke rente zal worden toegewezen over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding, omdat niet is gesteld waarom de wettelijke rente vanaf de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is, althans dat [verhuurders] vanaf die datum in verzuim is.
Proceskosten
4.9.
[verhuurders] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [huurder] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [verhuurders] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [huurder] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
597,00
4.10.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verhuurders] hoofdelijk om aan [huurder] te betalen een bedrag van € 2.340,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.040,85 met ingang van 13 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verhuurders] hoofdelijk in de proceskosten van € 597,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.