ECLI:NL:RBZWB:2025:3009

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
C/02/398410 / FA RK 22-2556
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling ouderschapsplan en kinderalimentatie in geschil tussen ouders na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een ouderschapsplan en de kinderalimentatie. De man en de vrouw, die van januari 2018 tot oktober 2021 een affectieve relatie hebben gehad, hebben samen een ouderschapsplan ondertekend. De man heeft echter bezwaar gemaakt tegen de bepaling dat hij met de minderjarige alleen in Nederland op vakantie mag gaan. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een vastgesteld ouderschapsplan, omdat de man van meet af aan niet de bedoeling heeft gehad om in te stemmen met de beperking van vakanties naar het buitenland. De rechtbank hecht het ouderschapsplan aan de beschikking, maar verduidelijkt dat de man met de minderjarige naar het buitenland mag gaan, mits hij toestemming van de vrouw heeft.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om de kinderalimentatie vast te stellen op € 289,00 per maand, ingaande 1 december 2024. De rechtbank oordeelt dat het belang van de vrouw en de minderjarige zwaarder weegt dan het belang van de man om geen executoriale titel te hebben. De rechtbank stelt de bijdrage vast en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de man moet de alimentatie voor het eerst indexeren per 1 januari 2026.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/398410 / FA RK 22-2556
datum uitspraak: 16 mei 2025
beschikking over vaststelling verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
hierna: de man
wonende in [woonplaats]
advocaat: mr. D. Marcus te Rijen,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.M.G. Cox, Tilburg,
voorheen bijgestaan door mr. S.R.M. van den Broek te Tilburg,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 9 juni 2022 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] ;
- het vonnis van de voorzieningenrechter van 12 juli 2022;
- het op 18 juli 2022 ontvangen verweerschrift met het zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 25 november 2024 van Sterk Huis ontvangen positieve terugmelding UHA;
- het op 19 december 2024 van de advocaat van de vrouw ontvangen F9-formulier met bijlagen;
- het op 22 december 2024 van de advocaat van de man ontvangen F9-formulier;
- het op 8 januari 2025 van de advocaat van de vrouw ontvangen F9-formulier met bijlagen;
- het op 3 februari 2025 van de advocaat van de man ontvangen F9-formulier met bijlage;
- het op 24 april 2025 van de advocaat van de vrouw ontvangen aanvullend verzoek.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 6 mei 2025. Bij die behandeling waren aanwezig partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben van januari 2018 tot in oktober 2021 met elkaar een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het volgende nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend. Ten aanzien van [minderjarige] is het gezamenlijk ouderlijk gezag in het gezagsregister aangetekend.
2.3.
[minderjarige] woont bij de vrouw.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 12 juli 2022 is het volgende bepaald:
De vrouw is veroordeeld haar medewerking te verlenen aan een voorlopige zorg- en contactregeling, waarbij de man en [minderjarige] gerechtigd zullen zijn tot het hebben van contact met elkaar elke zaterdag van 11.00 uur tot 18.00 uur bij de man thuis, waarbij de man [minderjarige] zal ophalen en terugbrengen bij de vrouw. Verder zijn partijen verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant voor een (jeugd)hulptraject. Daarnaast is de Raad verzocht om, als het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, een onderzoek of interventie te starten als daarvoor aanleiding wordt gezien.
2.5.
Uit het rapport van Sterk Huis van 19 november 2024 blijkt dat partijen een ouderschapsplan overeen zijn gekomen. Daarbij is vermeld dat de vrouw er niet mee instemt dat de man met de minderjarige naar het buitenland op vakantie kan gaan. Om die reden is in het ouderschapsplan opgenomen dat de man met de minderjarige in Nederland op vakantie gaat. De man heeft in zijn reactie op het rapport aangegeven het hier niet mee eens te zijn.
2.6.
De vrouw heeft in haar reactie aan de rechtbank laten weten dat zij instemt met de inhoud van het ouderschapsplan en dat zij de rechtbank verzoekt om de inhoud daarvan over te nemen en om het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten.
2.7.
De advocaat van de man heeft in het e-mailbericht van 22 december 2024 aangegeven dat de man er aanvankelijk mee heeft ingestemd dat hij in het eerste jaar met de minderjarige alleen in Nederland op vakantie zou gaan. De man heeft niet bedoeld dat hij nimmer met de minderjarige naar het buitenland op vakantie zou mogen gaan. De man wil voorkomen dat hierover in de toekomst verdere procedures gevoerd moeten gaan worden. De man kan er mee instemmen dat het ouderschapsplan wordt aangehecht, mits er in de beschikking wordt vastgesteld dat hij met de minderjarige naar het buitenland op vakantie mag gaan.
2.8.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 8 januari 2025 laten weten dat de vrouw niet instemt met het voorstel van de man in het e-mailbericht van 22 december 2024. De vrouw heeft al in haar verweerschrift aangegeven dat zij bang is dat de man met [minderjarige] naar Syrië gaat en dat hij hem dan bij zijn familie zal achterlaten. Om die reden heeft de vrouw in het ouderschapsplan laten opnemen dat de man alleen in Nederland op vakantie mag gaan. Volgens de vrouw woont alle familie van de man in Syrië. De vrouw ziet niet in waarom het ouderschapsplan moet worden gewijzigd. Een wijziging van omstandigheden is niet aan de orde. De man is bovendien zelf akkoord gegaan met de afspraken in het ouderschapsplan, dat door hem op 27 augustus 2024 is ondertekend. De vrouw verzoekt het ouderschapsplan over te nemen in een door de rechtbank af te geven beschikking, zodat partijen beschikken over een executoriale titel.
2.9.
De man heeft bij brief van 31 januari 2025 te kennen gegeven dat zijn opmerking ten onrechte niet in het ouderschapsplan is opgenomen. De man heeft nooit de intentie gehad om met een dergelijke afspraak in te stemmen. Het is volgens de man alleszins redelijk dat hij dezelfde rechten heeft als de vrouw en dat ook hij met de minderjarige in het buitenland op vakantie mag gaan.
2.10.
In haar brief van 24 april 2025 heeft de advocaat van de vrouw, bij aanvullend zelfstandig verzoek, verzocht om te bepalen dat de man, ingaande 1 december 2024, bij vooruitbetaling aan de vrouw verschuldigd is, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 289,00 per maand.

3.De inleidende verzoeken

3.1
De man verzoekt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij hij en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
- elke zaterdag van 11.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en terugbrengt.
Voor de vakanties vraagt de man de regeling als door hem voorgesteld onder punt 9 van het verzoekschrift vast te tellen.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en vraagt om dit af te wijzen.
De vrouw verzoekt zelfstandig te bepalen dat een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld, waarbij de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
  • Elke zaterdag van 11.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en terugbrengt.
  • Gedurende de vakanties en feestdagen, waarbij de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken doorloopt.
Bij aanvullend zelfstandig verzoek heeft de vrouw verzocht om te bepalen dat de man, ingaande 1 december 2024, bij vooruitbetaling aan de vrouw verschuldigd is, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 289,00 per maand.

4.De standpunten

4.1.
De man wil niet dat het aanvullend zelfstandig verzoek van de vrouw wordt toegewezen. De man is het eens met de hoogte van het bedrag en betaalt dit ook. De onderhoudsbijdrage is op zijn initiatief berekend volgens de wettelijke normen. Volgens de man is er geen reden om te vermoeden dat hij het bedrag niet meer zal betalen. De vrouw heeft dan geen belang bij het opnemen van de bijdrage in een beschikking. Het zou bovendien ook betekenen dat, als de situatie van de man wijzigt, hij een kostbare procedure moet gaan voeren om het bedrag gewijzigd te kunnen krijgen.
De man blijft daarnaast bij zijn standpunt dat het hem moet worden toegestaan om – net als de vrouw – met de minderjarige naar het buitenland op vakantie te mogen gaan. Volgens de man heeft hij nooit de indruk gewekt dat hij de minderjarige bij zijn familie in Syrië zou achterlaten. De man is geworteld in Nederland. De man vertrouwt op zijn beurt de vrouw wel om met de minderjarige naar het buitenland op vakantie te gaan. Hij heeft hiervoor al twee keer toestemming verleend. Het is dan ook niet redelijk of billijk dat de man die mogelijkheid niet zou hebben. De inhoud van het ouderschapsplan is op dit punt niet in overeenstemming met de bedoeling en de wens van de man. De man voert daarnaast aan dat, als hij al met [minderjarige] naar het buitenland zou willen vertrekken, hij dat in de afgelopen vakanties had kunnen doen. Volgens de man bestaat [minderjarige] niet in Syrië en heeft hij geen documenten van dat land. De man is zelf gevlucht uit Syrië, omdat hij zich daar niet veilig voelde. Het is dan niet logisch dat hij zijn zoon zou willen laten opgroeien in Syrië. De man gunt [minderjarige] juist dat hij in Nederland kan opgroeien, waar hij een goed leven kan hebben. De man heeft al in een vroeg stadium aangegeven dat hij niet instemt met de beperking, dat hij alleen in Nederland met [minderjarige] op vakantie mag gaan. Er is dan ook geen sprake van een vastgesteld ouderschapsplan, waarvoor er een wijziging van omstandigheden aangevoerd moet worden.
4.2.
De vrouw vraagt om de door de man te betalen bijdrage in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] vast te stellen in de beschikking, zodat zij een executoriale titel verkrijgt. Voor de vrouw is het onbegrijpelijk dat de man hier niet mee instemt. Partijen zijn het samen eens over de hoogte van het bedrag. De man heeft geen inhoudelijk bezwaar tegen de hoogte van het bedrag of de ingangsdatum. Dit bedrag is echter niet concreet in het ouderschapsplan opgenomen. In het geval dat de man stopt met betalen, betekent dat dat de vrouw opnieuw zou moeten procederen. Zij heeft er dus belang bij dat de bijdrage in een beschikking wordt vastgesteld.
Verder vindt de vrouw dat het ouderschapsplan zoals tussen partijen is overeengekomen, moet worden aangehecht. De inhoud van het plan is door de hulpverlening met partijen besproken. De man heeft het plan getekend, zonder daar een opmerking of voorbehoud aan toe te voegen. Er moet dan volgens de vrouw sprake zijn van gewijzigde omstandigheden, om aan wijziging van het ouderschapsplan toe te kunnen komen. Daarvan is volgens de vrouw geen sprake van. De vrouw vreest dat de man met [minderjarige] naar Syrië op vakantie gaat en dat hij hem daar bij zijn familie zal achterlaten. De man heeft hiermee tijdens de relatie van partijen gedreigd. De vrouw heeft er geen vertrouwen in dat haar instemming in alle landen wordt gecontroleerd. De enkele ontkenning van de man, geeft de vrouw geen vertrouwen dat de man niet feitelijk zal vertrekken.
4.3.
Vanuit de Raad wordt afgevraagd of het mogelijk is om af te spreken dat de man met [minderjarige] alleen binnen de EU-landen op vakantie zal gaan. In dat geval heeft hij alleen een identiteitskaart van [minderjarige] nodig. Misschien heeft de moeder dan wel voldoende vertrouwen in de man om hem met [minderjarige] naar het buitenland op vakantie te laten gaan.

5.De beoordeling

Geschil in gezamenlijke gezagsuitoefening
5.1.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
5.2.
In artikel 1:253a BW staat dat de rechtbank een beslissing moet nemen die zij het meest in het belang vindt van het kind.
5.3.
De rechtbank moet eerst bekijken of de ouders met elkaar afspraken kunnen maken (artikel 1:253a lid 5 BW). De rechtbank merkt allereerst op dat partijen een compliment verdienen voor het opstellen van het ouderschapsplan. Dit betekent immers dat er een einde komt aan deze langdurige procedure en geeft vooral ook duidelijkheid voor [minderjarige] . Partijen zijn er echter niet in geslaagd om samen tot volledige overeenstemming te komen. De rechtbank zal daarom op de voorliggende geschillen als volgt beslissen.
Vaststellen ouderschapsplan
5.4.
Door het bericht van Sterk Huis van 19 november 2024 is de rechtbank geïnformeerd over het resultaat van het hulpverleningstraject aan partijen. Partijen hebben op 27 augustus 2024 een ouderschapsplan ondertekend, waarin de onderlinge afspraken over [minderjarige] zijn opgenomen. In het verslag van Sterk Huis is een toevoeging van de man genoteerd, waarin staat dat de man het niet eens is met de bepaling, dat hij met [minderjarige] alleen in Nederland op vakantie mag gaan. Ook in het e-mailbericht van de advocaat van de man van 22 december 2024 is aangegeven dat de man nooit heeft bedoeld om met die bepaling in te stemmen. De man heeft aangeboden om alleen in het eerste jaar met [minderjarige] in Nederland op vakantie te gaan. Maar hij heeft er niet mee ingestemd dat die bepaling onbeperkt zou gelden. Gelet op het voorgaande is het volgens de rechtbank voldoende duidelijk dat de man van meet af aan niet de bedoeling heeft gehad om af te spreken dat hij met [minderjarige] steeds alleen in Nederland op vakantie mag gaan. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin het ouderschapsplan in de door de vrouw bedoelde zin is vastgesteld en dat alleen op grond van gewijzigde omstandigheden gewijzigd zou kunnen worden. Partijen hebben van aanvang af ieder een eigen lezing en uitleg van de inhoud van het ouderschapsplan.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het door partijen ondertekende ouderschapsplan aan deze beschikking te hechten en de inhoud daarvan als in deze beschikking opgenomen te beschouwen, met dien verstande dat onder 4.4 van dat ouderschapsplan de woorden “in Nederland” in de mei- en zomervakantie niet betekenen dat de man niet met [minderjarige] naar het buitenland op vakantie zou mogen gaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, als de man met [minderjarige] in het buitenland op vakantie wil gaan, hij steeds de toestemming van de vrouw nodig heeft. In het geval dat de vrouw niet instemt, heeft de man de mogelijkheid om bij de rechtbank om vervangende toestemming te vragen voor de ontbrekende instemming van de vrouw. Dat verzoek zal steeds aan de hand van de beoogde bestemming en de situatie op dat moment door de rechtbank worden beoordeeld, waarbij de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om haar bezwaren toe te lichten.
Bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van [minderjarige]
5.5.
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het LBIO hebben verzocht om een berekening te maken van de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Het LBIO heeft partijen bij brief van 21 november 2024 geïnformeerd over de uitkomst van de berekening. Het LBIO heeft berekend dat de man een bedrag van € 289,00 per maand verschuldigd is aan de vrouw. De vrouw heeft verzocht om, nu het concrete bedrag niet in het ouderschapsplan is opgenomen, de bijdrage in deze beschikking vast te stellen. De man ziet hier de noodzaak niet van, omdat hij de bijdrage structureel betaalt. De vrouw heeft volgens de man dan ook geen belang bij een executoriale titel. Het zou volgens de man ook meebrengen dat, in het geval zijn situatie wijzigt, hij genoodzaakt is om bij de rechtbank een procedure te starten om de bijdrage te wijzigen.
De rechtbank stelt vast dat partijen zelf bij het LBIO hebben gevraagd om een bedrag vast te stellen voor de bijdrage van de man in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Partijen zijn het samen eens over de hoogte van het bedrag en de man komt zijn betalingsverplichting na. Ook zijn partijen het eens over de ingangsdatum van 1 december 2024. De vrouw wil een executoriale titel, zodat zij de man, indien nodig, aan zijn betalingsverplichting kan houden. De rechtbank kent – gelet op het voorgaande – aan dit belang van de vrouw en de minderjarige een zwaarder gewicht toe, dan aan het belang van de man en zal de bijdrage vaststellen in deze beschikking.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de man gesteld dat hij de bijdrage van
€ 289,00 per maand betaalde en de vrouw heeft dit bevestigd. Hieruit leidt de rechtbank af dat tussen partijen niet in geschil is dat de bijdrage voor het eerst zal worden geïndexeerd per 1 januari 2026.
Proceskosten
5.6.
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

6.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkt ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking, met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 5.4.;
bepaalt dat de man met ingang van 1 december 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 289,= (tweehonderd en negenentachtig euro) per maand, voor het eerst te indexeren per 1 januari 2026;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025 in aanwezigheid van Joosen, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch