ECLI:NL:RBZWB:2025:2990

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
25/563
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Financiën

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Staatssecretaris van Financiën niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 25 oktober 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de Staatssecretaris uiterlijk op 10 december 2024 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eiser heeft de Staatssecretaris op 31 december 2024 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een nieuw besluit is genomen. De rechtbank legt de Staatssecretaris een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet de Staatssecretaris het griffierecht van € 194,- aan eiser vergoeden. De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
en

de Staatssecretaris van Financiën, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 25 oktober 2024.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 25 oktober 2024. De staatssecretaris moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
. [2] De staatssecretaris had dus uiterlijk op 10 december 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de staatssecretaris moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de staatssecretaris op 31 december 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de staatssecretaris worden opgelegd?
4. Omdat de staatssecretaris nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de staatssecretaris dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank overweegt bij het bepalen van die termijn dat de staatssecretaris op 4 maart 2025 schriftelijk op het beroep niet tijdig beslissen van eiser heeft gereageerd. In zijn brief heeft de staatssecretaris aangegeven dat gestreefd wordt naar het nemen van een beslissing op bezwaar binnen zes weken na 3 maart 2025. Die termijn is inmiddels ruimschoots verstreken en de rechtbank heeft nog geen beslissing op het bezwaar van eiser ontvangen.
Welke dwangsom wordt aan de staatssecretaris opgelegd?
5. De staatssecretaris heeft verzocht om geen dwangsom op te leggen, omdat verwacht werd dat er binnen zes weken na 3 maart 2025 een beslissing op bezwaar zou worden genomen. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat die termijn al voorbij is. Om die reden zal de rechtbank wel een dwangsom opleggen.
De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de staatssecretaris de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de staatssecretaris de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7. Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 16 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.