ECLI:NL:RBZWB:2025:2974

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
02-367786-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het bewerken en verwerken van harddrugs in een drugslaboratorium met 79 kilo aan XTC-tabletten

Op 16 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een drugslaboratorium. De verdachte werd beschuldigd van het bewerken en verwerken van harddrugs, waaronder MDMA, metamfetamine, 2C-B, 4-CMC en 4-MMC. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de loods, waar de verdachte aanwezig was, rechtmatig was. De rechtbank vond voldoende bewijs dat de verdachte verantwoordelijk was voor de productie van harddrugs, ondanks zijn verklaring dat hij onder dwang handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 48 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een maatregel tot kostenverhaal van € 10.838,32 voor de opruimkosten van de in beslag genomen goederen. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van anderen. De uitspraak benadrukt de ernst van drugshandel en de gevolgen voor de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-367786-24
vonnis van de meervoudige kamer van 16 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ([land]),
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Hoogvliet Rotterdam,
raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen MDMA, metamfetamine, 2C-B, 4-CMC en/of 4-MMC heeft bewerkt, verwerkt of opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de doorzoeking van de loods rechtmatig heeft plaatsgevonden. Zij acht bewezen dat verdachte harddrugs heeft vervaardigd en opzettelijk aanwezig heeft gehad. Zij baseert zich hierbij, kort gezegd, op de processen-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de drugs en de drugsgerelateerde goederen in de loods, de NFI-uitslagen, de camerabeelden van de loods, het forensisch onderzoek en het onderzoek aan de telefoon van verdachte. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen, omdat de nauwe en bewuste samenwerking met een ander onvoldoende uit het dossier blijkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak. De verdediging stelt dat de doorzoeking van de loods onrechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat geen sprake was van een voldoende vermoeden van een strafbaar feit in de zin van artikel 27 Sv. Dit levert een vormverzuim op en moet leiden tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen harddrugs. Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat in de loods harddrugs werden bereid dan wel dat verdachte hierbij betrokken is geweest. Verdachte heeft onder dreiging een gedeelte van de loods ter beschikking gesteld aan [naam]. Hierdoor kan ook niet worden bewezen dat verdachte de harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding en rechtmatigheid doorzoeking loods
Op 16 november 2024, omstreeks 13:00 uur, is bij de politie de volgende MMA-melding binnengekomen:
‘Vermoedelijk bevindt zich op het [adres] in [plaats] een drugslab. Er is een sterke chemische geur te ruiken om het pand heen. Het pand wordt regelmatig bezocht door verschillende mensen, die rijden in busjes. Er worden jerrycans in en uit de loods en de busjes geladen. Het gaat om het pand met het rolluik aan de rechterkant. Op het terrein bevindt zich ook een IBC vat.’
Omstreeks 19:30 uur is de politie bij de loods aan de [adres] gaan kijken. Zij roken toen geen bijzondere geuren. Wel was er een zoemend geluid te horen, wat overeenkwam met het geluid van een werkend aggregaat.
Vervolgens is er om 22:30 uur opnieuw een melding binnengekomen over de
dezelfde loods. De melding was als volgt:
‘Melder geeft aan last te hebben van een enorme chemische lucht die ze ruiken achter in de winkel. De lucht is mogelijk afkomstig uit de loods achter het pand. Melder geeft aan dat het niet uit te houden is. Melder geeft aan dat de loods in twee is verdeeld. De linker kant wordt verhuurd aan een Poolse man. Hier zou de lucht vandaan komen. Er zou nu licht branden in de loods.
Hierop zijn verbalisanten opnieuw richting de loods gegaan. Verbalisanten zijn de betreffende winkel ingegaan en bij de achterzijde, waaraan de loods met een dun muurtje grensde, hoorden zij een licht zoemend geluid, het geluid van een afzuiging. Ook rook het hier sterk naar terpentine/thinner, maar iets minder sterk dan in de winkel. Er brandde nog licht in de loods en andere verbalisanten zagen dat verdachte in en uit de loods liep. Er werd ook nog een andere manspersoon waargenomen bij de loods. Verdachte is toen staande gehouden. Na binnentreden in de loods zagen de verbalisanten meerdere pillenstampers en restanten van roze poeder. Hierop is verdachte aangehouden.
Gelet op de twee MMA-meldingen en het zoemend geluid dat door de verbalisanten bij de loods is gehoord, alsook de sterke chemische lucht die zij op dat moment roken, in combinatie met het late tijdstip, is de rechtbank van oordeel dat er een voldoende vermoeden aanwezig was van enig strafbaar feit in de zin van artikel 27 Sv. De rechtbank concludeert daarom dat het binnentreden en doorzoeken van de loods rechtmatig is geweest en verwerpt het verweer van de verdediging.
Bewerken en verwerken van harddrugs
Uit onderzoek door de politie, de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) en het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat in de loods (onder meer) het volgende is aangetroffen:
  • In ruimte A: een tabletteermachine, onderdelen van tabletteermachines en tabletteerstempels met matrijzen die voorzien waren van verschillende logo’s of tekst;
  • In ruimte B: meerdere tabletteermachines, XTC-tabletten, tabletteerpoeder en een halfgelaatsmasker;
  • In ruimte C: tabletteerstempels, XTC-tabletten, volgelaatsmaskers en zakken cellulose;
  • In totaal ongeveer 79 kilo aan MDMA, 2C-B, 4-CMC en 4-MMC-houdende XTC-tabletten en tabletteerpoeders.
Volgens de LFO werden in de loods met de tabletteermachines onder andere XTC-tabletten vervaardigd. Tijdens de vervaardiging van deze XTC-tabletten werden verschillende tabletteerstempels gebruikt.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen) van het bewerken, verwerken of aanwezig hebben van de harddrugs.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij onder dreiging een deel van de loods heeft afgestaan aan ene [naam]. Verdachte zou niets te maken hebben met de harddrugs. Daar zou [naam] verantwoordelijk voor zijn. Verdachte gebruikte de loods zelf nog om auto’s te repareren. Hij kwam niet vaak meer in de loods, maar als hij er kwam, zette hij de auto voor de loods. Dan kwamen er mannen van [naam] naar hem toe om te zeggen dat hij in de loods moest schoonmaken. Dit heeft verdachte een paar keer gedaan. Hiermee is verdachte niet naar de politie gegaan, omdat hij bang was voor [naam].
Over de verklaring van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft zijn verklaring op meerdere onderdelen meerdere keren aangepast. Op 17 november 2024 heeft verdachte allereerst bij de politie verklaard dat hij niet weet wie de Marokkaanse man is en dat hij van hem geen telefoonnummer heeft. Op de pro-formazitting van 25 februari 2025 wist verdachte dat de Marokkaanse man [naam] heette en dat zijn telefoonnummer in de telefoon van verdachte stond opgeslagen. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij alleen auto’s repareerde in de loods. Op de zitting van 2 mei 2025 heeft verdachte verklaard dat hij een aantal keer heeft opgeruimd en schoongemaakt in de loods voor [naam]. Ook verklaarde verdachte dat hij niet wist wat er in de loods aan de hand was, maar bij zijn verhoor bij de politie heeft verdachte op de vraag wat de Marokkaanse man in de loods heeft gedaan juist geantwoord met ‘pilletjes’. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet alleen niet consistent is, maar ook wordt weersproken door het dossier. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij drie tot vier maanden niet in de loods is geweest en dat hij daar alleen in de avond kwam. Op de telefoon van verdachte staan echter foto’s van harddrugs en tabletteermachines, die hij op 4 en 12 november 2024 heeft gemaakt. Daarnaast blijkt uit camerabeelden dat verdachte op 16 november 2024 al vanaf de middag bij de loods was. Verder heeft verdachte op de zitting van 2 mei 2025 verklaard dat de mannen van [naam] tegenover de loods woonden en naar hem toe kwamen als zij zagen dat verdachte de auto voor de loods neerzette. Gelet hierop en op de verklaring van verdachte dat hij bang was voor [naam], acht de rechtbank het zeer opmerkelijk dat hij de auto iedere keer weer voor de loods parkeerde. Als verdachte zo bang was voor [naam] en hij zijn vrouw en kind, die volgens verdachte ook door [naam] werden bedreigd, wilde beschermen, ligt het juist in de rede dat hij zijn auto niet recht voor de loods zou parkeren en dat hij naar de politie zou stappen om te vragen om bescherming tegen [naam]. Dit heeft hij niet gedaan. De rechtbank acht het daarnaast opmerkelijk dat verdachte pas op de zitting met deze verklaring is gekomen. Tot slot heeft verdachte op de zitting van 2 mei 2025 verklaard dat de deur in de loods altijd op slot was, behalve op 16 november 2024, de dag dat hij daar is aangehouden. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat alle aangetroffen goederen en drugs worden achtergelaten in de loods zonder de deur op slot te doen, terwijl verdachte van de loods gebruik mag blijven maken. De aangetroffen hoeveelheid drugs vertegenwoordigt namelijk een hoge straatwaarde. De kans op ontdekking en melding bij de politie zou in het geval dat iemand van niets weet in de loods bijzonder groot zijn. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig en schuift deze verklaring terzijde.
Verdachte verantwoordelijk voor bewerken en verwerken harddrugs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de huurder van de loods was en in de loods aanwezig was toen de politie de harddrugs en tabletteermachines heeft ontdekt. Die dag was er een chemische lucht te ruiken dat van de loods vandaan kwam, wat duidt op het bewerken van harddrugs. In alle ruimtes van de loods zijn harddrugs en drugsgerelateerde goederen aangetroffen, dus ook in de ruimte waarover verdachte heeft verklaard dat hij daar kwam (ruimte A). Verdachte kwam echter ook in de andere ruimtes. In de tabletteerruimte (ruimte B) is namelijk op vijf sigaretten en op een halfgelaatsmasker zijn DNA aangetroffen. Dit zijn weliswaar verplaatsbare objecten, maar de rechtbank is van oordeel dat het bij een hoeveelheid van vijf sigaretten aannemelijk is dat verdachte in die ruimte heeft gerookt en daar dus geregeld kwam. Verdachte had daarnaast bij zijn aanhouding roze poeder op zijn schoenen en in tabetteerruimte (B) was zowat alles bedekt onder een laag roze poeder.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat het verdachte zelf is geweest die zich in de loods heeft bezig gehouden met het tabletteren van harddrugs.
Medeplegen?
Nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de betrokkenheid van anderen, zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de loods harddrugs heeft bewerkt en verwerkt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 november 2024 te [plaats] opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt MDMA en/of metamfetamine en/of 2C-B en/of 4-CMC (clefedron) en/of 4-MMC (mefedron), zijnde MDMA en metamfetamine en 2C-B en 4-CMC (clefedron) en 4-MMC (mefedron) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij op grond van artikel 13d van de Opiumwet gevorderd verdachte te veroordelen tot vergoeding van de kosten gemaakt voor het opruimen en vernietigen van de in beslag genomen goederen in de loods, te weten een bedrag van € 10.838,32.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft gezeten en om aan hem een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook de maatregel kostenverhaal dient niet aan verdachte te worden opgelegd. De loods van verdachte is gebruikt voor strafbare feiten, maar de betrokkenheid van verdachte is niet groter geweest dan dat. Daarnaast is verdachte niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. Verdachte heeft een vrouw en dochter en een eigen bouwbedrijf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken en verwerken van harddrugs in zijn loods. In de loods lag ongeveer 79 kilo aan harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten. Het voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van drugsfeiten strenge straffen staan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt mee dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het bewezenverklaarde feit. Hij is tegen beter weten in blijven verklaren dat hij van niets wist en heeft zijn verklaring meerdere keren in zijn voordeel aangepast. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook dat verdachte een first offender is.
Alles afwegende acht de rechtbank de straf die de officier van justitie heeft gevorderd passend en geboden. De rechtbank zal dus aan verdachte een gevangenisstraf van 48 maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Ook legt de rechtbank aan verdachte de maatregel kostenverhaal op. De maatregel in artikel 13d van de Opiumwet maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp. In het dossier zit een factuur voor ontmanteling van de productielocatie, inclusief de afvoer van chemicaliën, restafval en hardware. De gemaakte kosten zijn vastgesteld op € 10.838,32. De in beslag genomenvoorwerpen moesten worden vernietigd, omdat zij ernstig gevaar opleverden voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid. De rechtbank stelt vast dat aan de vereisten voor oplegging van de maatregel kostenverhaal is voldaan. In de loods van verdachte waren namelijk gevaarlijke goederen aanwezig en er zijn kosten gemaakt om de productielocatie te ontmantelen. De kosten zijn in de factuur behoorlijk onderbouwd en niet gemotiveerd betwist. De rechtbank zal het gevorderde bedrag, zoals door de officier van justitie gevorderd, dan ook toewijzen. De rechtbank legt aan verdachte de maatregel kostenverhaal op voor een bedrag van € 10.838,32.
Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 89 dagen gijzeling worden toegepast, zonder dat daardoor de betalingsverplichting van verdachte vervalt.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
Onder verdachte zijn kledingstukken in beslag genomen. Aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, zal de rechtbank de teruggave ervan gelasten aan verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 48 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel kostenverhaal
- legt op de
maatregel kostenverhaalvoor een bedrag van
€ 10.838,32;
- bepaalt dat de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
89 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 3 STK kleding (omschrijving: PL2000-2024295900-G2795074, diverse kleding).
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Cheung, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 mei 2025.
De voorzitter en de griffier zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 16 november 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, MDMA en/of metamfetamine en/of 2C-B en/of 4-CMC (clefedron) en/of 4-MMC (mefedron), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of metamfetamine en/of 2C-B en/of 4-CMC (clefedron) en/of 4-MMC (mefedron), zijnde MDMA en/of metamfetamine en/of 2C-B en/of 4-CMC (clefedron) en/of 4-MMC (mefedron)(een) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 10 lid 4 Opiumwet, art. 2 ahf/ond B Opiumwet, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht).