4.3Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 1 augustus 2024, omstreeks 21:30 uur, liep verdachte in de buurt van de [locatie] in [plaats] . Daar heeft hij vier minderjarige meisjes in de leeftijden van 7, 9 en 11 jaar tweemaal aangesproken. Verdachte is daarbij tegen de linkerzij van [benadeelde 1] gaan staan. Hij zei tegen de kinderen dat ze mooi en knap waren. Na enkele minuten kwamen de kinderen verdachte weer tegen. Verdachte is vervolgens dicht bij [benadeelde 2] gaan staan en gaf haar een briefje met daarop zijn telefoonnummer en de naam ‘ [naam] ’.
De vraag die de rechtbank moet beoordelen, is of deze gedragingen het primair ten laste gelegde seksueel benaderen dan wel het subsidiair ten laste gelegde seksueel intimideren in het openbaar opleveren.
Wet seksuele misdrijven
Op 1 juli 2024 is de Wet seksuele misdrijven in werking getreden. Volgens de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) is het doel van de wet een adequate en herkenbare strafrechtelijke reactie mogelijk maken op seksueel grensoverschrijdend gedrag dat in de hedendaagse en digitaliserende samenleving als strafwaardig wordt ervaren (Kamerstukken II, 2022-2023, 36222, nr. 3). De nieuwe strafbaarstelling heeft betrekking op zowel (non)verbaal als fysiek seksueel intimiderend gedrag.
Kinderen worden in beginsel strafrechtelijk beschermd tegen iedere vorm van seksueel contact. Het belang van kinderen bij een ongestoorde seksuele ontwikkeling brengt immers mee dat zij bescherming behoeven tegen seksueel misbruik en seksuele exploitatie door anderen, maar ook tegen blootstelling aan gedrag dat hen kwetsbaar maakt voor seksueel misbruik of seksuele exploitatie en aan niet leeftijdsconform gedrag waardoor hun seksuele ontwikkeling wordt verstoord.
In artikel 251, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt het indringend mondeling of schriftelijk seksueel benaderen van een kind jonger dan zestien jaar strafbaar gesteld. Hierbij gaat het om gedrag waarbij kinderen op indringende en niet leeftijdsconforme wijze, offline of online worden benaderd voor seksuele doelen. Dat op zichzelf bezien is al schadelijk voor kinderen, omdat hierdoor hun seksuele ontwikkeling wordt doorkruist. Schade bij een specifiek slachtoffer hoeft daarbij niet te worden vastgesteld.
In artikel 429ter Sr is seksuele intimidatie in het openbaar strafbaar gesteld. Het moet gaan om iemand die in het openbaar een ander indringend seksueel benadert door middel van opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten. Het gaat bijvoorbeeld om seksuele toenadering die bestaat uit (een samenstel van) uitingen die niet beledigend van aard zijn of van gedragingen, zoals aanrakingen, die niet of beperkt inbreuk maken op de lichamelijke en seksuele integriteit van een ander, maar gelet op hun aard of inhoud dan wel de context waarin ze worden gedaan wel een intimiderende seksuele benadering kunnen vormen. Hierbij valt te denken aan veelvoorkomend, indringend en hinderlijk seksueel gedrag, zoals het doen van expliciete seksuele voorstellen aan een onbekende – op straat of online – of het hijgend achter iemand aanlopen tijdens het hardlopen.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 251 Sr of 429ter Sr te kunnen komen, moet (onder andere) worden bewezen dat er sprake is van seksueel benaderen. Over deze artikelen en dit criterium is er nog weinig jurisprudentie. De rechtbank baseert zich in haar beoordeling daarom op de uitleg van de wetgever in de wetsgeschiedenis (MvT).
De wetgever licht bij artikel 251 Sr toe dat het bij het bestanddeel ‘seksueel benaderen’ moet gaan om een benadering van seksuele aard. De seksuele benadering moet mondeling of schriftelijk zijn. Hierbij kan worden gedacht aan chatten met kinderen over zaken met een seksuele inhoud of het voeren van telefoongesprekken daarover. Bij offline seksuele benadering kan worden gedacht aan een huisvriend die bij de ouders over de vloer komt en op seksuele wijze mondeling toenadering zoekt tot een kind.
De wetgever geeft bij artikel 429ter Sr een nadere toelichting op het ‘seksueel benaderen’. De kern van het strafrechtelijk verwijt is dat iemand een ander in een publieke omgeving als seksueel object benadert. Het moet gaan om opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen. Een seksuele benadering kan bestaan uit één van die handelingen, of uit een samenstel daarvan. Voor de beoordeling van de vraag of in een concreet geval sprake is van een seksuele benadering, is het totaalbeeld doorslaggevend. Voor de betekenis van deze op zichzelf neutraal geformuleerde handelingen kan worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Vereist is wel dat de handelingen een seksuele lading hebben. Bij het maken van opmerkingen kan die seksuele lading worden afgeleid uit de inhoud daarvan, waarbij kan worden gedacht aan expliciete seksuele toespelingen. Bij het maken van gebaren kan worden gedacht aan uitbeeldingen die zinspelen op seksueel contact met degene tot wie de gebaren worden gericht zoals penetratiebewegingen en aan, al dan niet impliciete, verwijzingen naar geslachtsdelen. Bij het maken van geluiden kan worden gedacht aan het nafluiten van een ander of het zogenoemde sissen of klakken. Met aanrakingen wordt gedoeld op kortstondige gedragingen met een geringe fysieke component. Van belang daarbij is de plek waar iemand op zijn of haar lichaam wordt aangeraakt. Bij kortstondige aanrakingen van een seksueel lichaamsdeel, zoals borsten of billen, kan er - naast andere strafbare (zeden)feiten - ook sprake zijn van seksuele intimidatie. Ook kortstondige aanrakingen van niet seksuele lichaamsdelen, zoals een arm of een been, of een aai over de bol kunnen onder omstandigheden worden aangemerkt als seksuele intimidatie.
Hoewel de wetgever wat betreft de beide artikelen een eigen uitleg geeft aan de term ‘seksueel benaderen’, begrijpt de rechtbank dat deze term bij beide artikelen eenduidig moet worden uitgelegd, nu het om dezelfde term gaat en beide artikelen bij dezelfde wet zijn ingevoerd.
Invulling toetsingskader
Verdachte heeft vier, voor hem onbekende, minderjarige meisjes tweemaal aangesproken. Tussen verdachte, die toen 42 jaar oud was, en de kinderen bestond een groot leeftijdsverschil en hij kende de meisjes niet. Bij het eerste contact stond hij tegen de linkerzij van een van de kinderen en heeft hij tegen hen gezegd dat ze mooi en knap waren. Bij het tweede contact heeft verdachte een briefje met zijn telefoonnummer gegeven aan een van de kinderen. Daarbij stond hij dicht bij het kind. De rechtbank stelt voorop dat deze gedragingen van verdachte ongebruikelijk in het maatschappelijk verkeer zijn en ook zeer bedenkelijk. Echter, deze gedragingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een seksuele benadering van (een van) die kinderen. Uit de opmerking dat de kinderen knap en mooi waren blijkt op zichzelf genomen nog geen seksuele lading. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte met het afgeven van zijn telefoonnummer een seksuele bedoeling had, nu er daarbij geen enkele (seksuele) opmerking is gemaakt en het slechts stilzwijgend is overhandigd. Weliswaar stond verdachte op dat moment dichtbij een van de meisjes, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om dit contact als seksueel te bestempelen. Ook het samenstel van alle bovengenoemde gedragingen en omstandigheden levert naar het oordeel van de rechtbank geen seksuele benadering op. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking het doel van de artikelen 251 en 429ter Sr, namelijk het strafbaar stellen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en het voorkomen van gedragingen die worden verricht in een fase voordat daadwerkelijk seksueel misbruik plaatsvindt. Het gedrag van verdachte is niet als seksueel grensoverschrijdend aan te merken en is ook (nog) onvoldoende om als voorfase van seksueel misbruik te kunnen worden aangemerkt.
Conclusie
Omdat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van seksuele benadering is, komt de rechtbank voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde niet tot een bewezenverklaring. De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken.