ECLI:NL:RBZWB:2025:2966

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
24/3518
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen windturbines in Oosterhout

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 16 mei 2025, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek tegen zes windturbines in Oosterhout beoordeeld. Eisers, die sinds 1993 in de nabijheid van de windturbines wonen, hebben in 2021 een handhavingsverzoek ingediend vanwege overlast door slagschaduw en geluid. Het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout heeft dit verzoek in juli 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing in maart 2024 bevestigd. De rechtbank heeft op 4 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, evenals vertegenwoordigers van het college en Eneco, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft afgezien van handhavend optreden, omdat er geen overtredingen van wettelijk voorschriften zijn vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet van toepassing zijn, maar dat het oude recht van toepassing blijft op besluiten die voor de inwerkingtreding zijn genomen. Eisers hebben aangevoerd dat de Tijdelijke overbruggingsregeling windparken niet als toetsingskader kan dienen, maar de rechtbank concludeert dat er geen geluidsnormen zijn die handhaving rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de windturbines zijn geplaatst op een gezoneerd industrieterrein, waardoor de geluidshinder niet onder de geldende normen valt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van het handhavingsverzoek. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3518

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit Oosterhout, eisers

(gemachtigde: mr. P.A. de Lange),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Eneco Vortex B.V. uit Rotterdam (hierna: Eneco).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek.
1.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 19 juli 2023 afgewezen (primair besluit). Met het besluit van 1 maart 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven (bestreden besluit).
1.2.
Het college heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde, [persoon 1] en mr. D. Kimenai namens het college en voor Eneco mr. M.E. van Prooyen Schuurman, [persoon 2] en mr. ing. A.P.J. Timmermans.

Voorgeschiedenis

2. Eisers wonen sinds 1993 aan de [adres] (hierna: de woning). Sinds 2009 staan er zes windturbines van Eneco op het [locatie] in Oosterhout. In 2021 hebben eisers een verzoek tot handhaving ingediend vanwege de overlast die zij ondervinden van de slagschaduw van de windturbines die nabij de woning zijn gesitueerd. Vervolgens zijn er met Eneco afspraken gemaakt waardoor er geen sprake meer was van onrechtmatige hinder. Het handhavingsverzoek is in 2022 afgewezen.
2.1.
Eisers hebben op 30 november 2022 een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Oosterhout 2022’, waarin zij te kennen hebben gegeven het niet eens te zijn met de situering van de windturbines. Hierop is de reactie gekomen dat de windturbines in 2009 na een juiste procedure zijn opgericht. Er is geen beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan. De woning is hierin aangemerkt als een bedrijfswoning op een gezoneerd industrieterrein. Op 10 september 2024 heeft de gemeenteraad van de gemeente Oosterhout het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Oosterhout 2024” vastgesteld. In die procedure zijn geen zienswijzen over de windturbines ingediend.

Totstandkoming van de besluiten

3. Het college heeft op 10 maart 2023 een handhavingsverzoek van eisers ontvangen, waarin is verzocht de windturbines stil te leggen. Het windpark zou in strijd zijn met het Unierecht, welke strijd ook zonder hun verzoek per direct zou moeten worden opgeheven. Eisers ervaren ernstige hinder van het windpark door geluidsoverlast en slagschaduw. Het college heeft dit verzoek met het primaire besluit afgewezen en hierin aangegeven dat de OMWB is verzocht om nader onderzoek uit te voeren.
3.1.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
3.2.
De Adviescommissie Algemene wet bestuursrecht Oosterhout (hierna: de commissie) heeft het college op 6 februari 2024 geadviseerd om het primaire besluit na heroverweging ongewijzigd in stand te laten.
3.3.
Het college heeft in het bestreden besluit, met overneming van het advies van de commissie, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Omgevingswet (Iw Ow) in werking getreden. Op een besluit waarin het bestuursorgaan een voor 1 januari 2024 ingediende aanvraag om handhavend op te treden afwijst, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Iw Ow oud recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt. Als een gedraging onder oud recht wel een overtreding opleverde, maar niet of gedeeltelijk niet meer onder toepassing van het recht zoals dat geldt op het moment dat het besluit wordt genomen, dan is de werking van het overgangsrecht beperkter. Tussen partijen is niet in geschil dat oud recht op deze zaak van toepassing is.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden
6. Eisers zijn van mening dat de Tijdelijke overbruggingsregeling windparken (Tow) niet als toetsingskader kon dienen, de milieuvoorschriften op de windturbines van toepassing zijn en de windturbinevoorschriften over externe veiligheid rechtstreeks en dwingend gelden. Het college is daarom gehouden de windturbines stil te zetten.
7. Ter zitting hebben eisers aangegeven dat ernstige hinder in verband met slagschaduw ook een beroepsgrond is en dat dit valt onder de strijd met het Unierecht. De rechtbank oordeelt dat deze grond onredelijk laat is ingediend. Hierdoor is het college en Eneco de kans ontnomen om adequaat op deze beroepsgrond te reageren. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze grond als bezwaargrond is aangevoerd en vervolgens is ingetrokken, waardoor het college er ook in het bestreden besluit niet op heeft hoeven reageren. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet blijven.
Bevoegdheid tot handhaving
8. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college terecht heeft besloten om af te zien van handhavend optreden tegen de in het handhavingsverzoek genoemde windturbines.
9. De rechtbank overweegt dat het college pas bevoegd is om handhavend op te treden als sprake is van een overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een overtreding verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. [1]
Overtreding van geluidsnormen?
10. Eisers stellen dat de Tow ten onrechte niet vooraf “planMER” is getoetst en daarmee aan hetzelfde Unierechtelijk gebrek lijdt als op grond waarvan de eerdere windturbinevoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) buiten toepassing zijn verklaard, waardoor de Tow niet als toetsingskader kan dienen. Volgens eisers geldt een grenswaarde van 50 dB(A).
10.1.
Volgens het college zijn er geen geluidsnormen op grond waarvan gehandhaafd kan worden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat dit ook de reden is geweest waarom hij - ondanks eerdere toezegging in het primaire besluit en tijdens de hoorzitting - in overleg met de OMWB uiteindelijk toch heeft afgezien van onderzoek.
10.2.
De rechtbank overweegt dat de Tow is opgenomen in onder meer artikel 3.15d, eerste lid, van het Abm dat als volgt luidde: “
Een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.” Daarnaast bepaalt artikel 1b, tweede lid, van de Wet geluidhinder (Wgh) dat in afwijking van artikel 1 van de Wgh bij de bepaling van de geluidsbelasting in dB(A) vanwege een industrieterrein, het geluid van windturbines welke duurzame energie opwekken, buiten beschouwing wordt gelaten.
10.3.
De rechtbank is met het college van oordeel dat artikel 3.15d van het Abm niet als norm kan gelden op grond waarvan gehandhaafd kan worden. Vast staat immers dat de woning op een gezoneerd industrieterrein ligt. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij niet toekomt aan de beoordeling van het betoog van eisers dat de Tow in strijd met het Unierecht zou zijn. In deze zaak draait het er nu juist om welk wettelijk voorschrift mogelijk wel van toepassing is. Dat is volgens eisers – zij het om andere redenen – in ieder geval niet de Tow. De door eisers aangegeven geluidsnorm van 50 dB(A) komt uit artikel 40 van de Wgh, maar gelet op artikel 1b, tweede lid, van de Wgh, is de Wgh niet van toepassing op – kort samengevat – een industrieterrein met windturbines. Daarnaast heeft het college onweersproken gesteld dat er geen vergunningsvoorschriften of planregels zijn waaruit geluidsnormen voor windturbines voortvloeien. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college het handhavingsverzoek ten aanzien van de geluidshinder terecht heeft afgewezen, aangezien er geen geluidsnormen gelden op basis waarvan het college handhavend had moeten optreden.
Overtreding van voorschriften van externe veiligheid?
11. Volgens het college zijn er geen voorschriften van externe veiligheid op grond waarvan gehandhaafd kan worden.
11.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 3.15f, zesde lid, van het Abm, waarin de Tow is opgenomen, als volgt luidde: “
Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op een windturbine of een combinatie daarvan waarvoor tot 1 januari 2011 een vergunning in werking en onherroepelijk was dan wel een melding was gedaan op grond van artikel 1.10 ten aanzien van een kwetsbaar onderscheidenlijk beperkt kwetsbaar object, indien het plaatsgebonden risico ten gevolge van die windturbine of een combinatie van windturbines voor het betreffende kwetsbare onderscheidenlijk beperkt kwetsbare object voor 1 januari 2011 groter is dan 10-6 onderscheidenlijk 10-5 per jaar.”
11.2.
De rechtbank is met het college van oordeel dat in lid zes een uitzondering is gegeven voor de toepassing van de veiligheidsvoorschriften voor een vóór 1 januari 2011 bestaande situatie. Tussen partijen is niet in geschil dat de windturbines in 2009 zijn geïnstalleerd en dat de woning toen al aanwezig was. Dit betekent dat artikel 3.15f van het Abm niet het wettelijk voorschrift is op grond waarvan gehandhaafd kan worden. Daarnaast heeft het college onweersproken gesteld dat er geen vergunningsvoorschriften of planregels zijn waaruit externe veiligheidsnormen voor windturbines voortvloeien. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college het handhavingsverzoek ten aanzien van de externe veiligheid ook terecht heeft afgewezen, nu er geen normen gelden op basis waarvan het college handhavend had moeten optreden.

Conclusie en gevolgen

12. Aangezien geen sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, is de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft besloten niet tot handhaving over te gaan. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. M.J. Schouw, leden, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier, op 16 mei 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb.