ECLI:NL:RBZWB:2025:2955

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434517 / FA RK 25-2049
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting inbewaringstelling op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1932. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De rechtbank heeft de procedure op 25 april 2025 met gesloten deuren behandeld, waarbij de betrokkene, haar advocaat, een specialist ouderengeneeskunde, een verpleegkundige en de dochter van de betrokkene aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene verblijft in een zorgaccommodatie en dat de burgemeester van Breda op 22 april 2025 de inbewaringstelling heeft gelast. De betrokkene heeft aangegeven dat zij het fijn vindt in de zorgaccommodatie, maar er zijn ook momenten waarop zij aangeeft weg te willen. De specialist ouderengeneeskunde heeft gesignaleerd dat de betrokkene na een longinfectie en een delier verward is en dat er vermoedens zijn van onderliggende cognitieve stoornissen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, waaronder ernstig lichamelijk letsel en verwaarlozing. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om dit nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleend voor een periode van zes weken, tot en met 6 juni 2025. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter Meyboom, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434517 / FA RK 25-2049
Datum uitspraak: 25 april 2025
Beschikking voortzetting inbewaringstelling
op het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1932 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen betrokkene,
wonende in [plaats] ,
verblijvende te [plaats] , [accommodatie] , locatie: [locatie] ,
advocaat mr. C.G. Matze te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 23 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2025. Daarbij zijn gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw Geurts, specialist ouderengeneeskunde;
  • mevrouw Noordman, dochter van betrokkene.
  • Rilana, verpleegkundige.
Daarnaast was aanwezig:
- mevrouw Van der Horst, PA in opleiding.

2.Wat vaststaat

Betrokkene verblijft met een inbewaringstelling bij [accommodatie] , [locatie] . De burgemeester van de gemeente Breda heeft de inbewaringstelling op 22 april 2025 gelast.

3.Het verzoek

Het CIZ verzoekt de rechtbank een machtiging tot voorzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken te verlenen.

4.De standpunten

4.1.
Betrokkene zegt dat zij betrekkelijk kort geleden thuis nog zelfstandig al haar taken verrichte. Nu lijkt het erop dat zij iets mankeert in haar hoofd. Daarover heeft zij altijd al aangegeven dat, als dit haar mocht overkomen, zij in een zorgaccommodatie opgenomen wil worden. Zij vindt het fijn in de zorgaccommodatie waar zij nu is. Die is voor haar ook vertrouwd, omdat zij hier vroeger vrijwilligerswerkzaamheden heeft verricht. Bovendien wonen haar kinderen niet ver weg. Op de opmerking van de specialist ouderengeneeskunde dat zij eerder deze week duidelijk aangaf weg te willen uit de zorgaccommodatie reageert betrokkene verrast, waarbij zij opmerkt “is dat zo? Daar weet ik niets meer van, ook wil ik helemaal niet uit de zorgaccommodatie weg”.
4.2.
De specialist ouderengeneeskunde brengt naar voren dat betrokkene thuis eerst behoorlijk goed functioneerde. Echter veranderde die situatie nadat zij een longinfectie opliep met een delier. Ook is er het vermoeden dat sprake is van onderliggende cognitieve stoornissen. Er is onderzoek nodig om daarover meer duidelijkheid te krijgen. Daarbij speelt ook dat betrokkene afwisselend laat blijken het fijn te vinden in de accommodatie, maar ook momenten kent waarop zij duidelijk laat blijken weg te willen gaan.
4.3.
De verpleegkundige sluit zich aan bij hetgeen door de specialist ouderen-geneeskunde naar voren is gebracht. Zij wijst erop dat betrokkene, ondanks dat de crisisopname voor haar rust heeft gebracht, met name in de ochtenden zoekende is naar de uitgang en daarbij op de cijfercode is gericht. Ook was zij recent nog in de accommodatie rondjes aan het lopen waarbij zij een agressieve opstelling naar zorgmedewerkers liet zien.
4.4.
De dochter van betrokkene geeft aan dat zij het geschetste beeld van haar moeder herkent. Zij bevestigt dat haar moeder ineens kan aangeven dat zij haar eigen huis mist en dat zij uit de zorgaccommodatie weg wil. Zij belt haar dan op en vraagt om haar op te komen halen. Verder zegt zij dat haar moeder thuis verward was. Zij wist bij momenten niet waar zij was en kon taken niet goed meer uitvoeren. Daarbij gaf haar moeder zelf aan “mijn hoofd is niet goed, het is beter dat ik word opgenomen”. Ook sinds haar moeder is opgenomen komt zij soms met vragen, waaruit zij opmaakt dat zij kampt met geheugenproblemen.
4.5.
De advocaat voert aan dat haar cliënt eerder zei dat zij haar verblijf in de zorgaccommodatie als gezellig ervaart. Dat zegt zij nu ook tijdens de mondelinge behandeling. Gelet daarop stelt zij vast dat haar cliënt zich niet tegen de opname verzet. Ook wil betrokkene niet dat haar kinderen te zeer met de zorg voor haar worden belast. Zij stelt zich daarom op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank verleent de gevraagde machtiging tot voorzetting van de inbewaringstelling. Zij legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de zitting is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op:
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang.
5.3.
Vermoed wordt dat het ernstig nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een ziekte of aandoening die op grond van artikel 1, vierde lid van de Wet zorg en dwang (Wzd) gelijkgesteld is aan een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. Er is sprake van een delirant beeld, met een vermoeden van onderliggende cognitieve stoornissen die nu pas, als gevolg van het delirant beeld tot uiting zijn gekomen.
5.4.
Het ernstig nadeel is zodanig onmiddellijk dreigend dat een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat betrokkene in verwarde en gedesoriënteerde toestand in crisis is opgenomen. Betrokkene verzorgt zich de laatste tijd niet goed, kan niet meer voor zichzelf koken, weet haar eigen adres niet meer en zij vergeet de juiste medicatie in te nemen. Vanwege haar oriëntatie- en geheugenproblemen is het noodzakelijk om extra controle en toezicht te houden.
5.5.
Voortzetting van de inbewaringstelling is noodzakelijk en geschikt om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Betrokkene verzet zich hiertegen. Betrokkene laat blijken het fijn te vinden in de zorgaccommodatie, maar zij kent ook momenten, waarop zij duidelijk laat blijken naar huis of weg te willen. Dit zegt zij tegen de zorgmedewerkers en via telefoontjes naar haar dochter met het verzoek haar te komen ophalen.
5.6.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
5.7.
Gelet hierop zal de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen voor de verzochte periode van 6 weken.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor
[betrokkene], geboren op [geboortedag] 1932 in [geboorteplaats] ;
6.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 6 juni 2025.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025 door mr. Meyboom, rechter, in aanwezigheid van Baremans, griffier en op schrift gesteld op 8 mei 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.