ECLI:NL:RBZWB:2025:2938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
02-292142-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 25 augustus 2024 veroorzaakte de verdachte, een beginnend bestuurder, een verkeersongeval in Breda terwijl hij onder invloed van alcohol was. Hij reed met een snelheid van 122 kilometer per uur op een weg waar 50 kilometer per uur was toegestaan. Tijdens het nemen van een bocht raakte hij de controle over zijn voertuig kwijt, wat resulteerde in een botsing tegen een boom. Bij het ongeval kwam zijn vriend, [slachtoffer 1], te overlijden en raakte zijn broer, [slachtoffer 2], zwaargewond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden en hem schuldig bevond aan het veroorzaken van het ongeval. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het leed dat de verdachte had veroorzaakt, en zijn jonge leeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-292142-24
vonnis van de meervoudige kamer van 15 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. Y. Ameziane, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] (zwaar)gewond is geraakt, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] (zwaar)gewond is geraakt;
feit 2: als beginnend bestuurder een personenauto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van alcohol.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen, in die zin dat het aan verdachte is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij roekeloos heeft gereden. De officier van justitie acht ook feit 2 bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging moet verdachte worden vrijgesproken van feit 1, primair. Uit enkel het te hard rijden volgt niet direct dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WvW, waarbij geldt dat in dit geval niet vaststaat dat het rijden onder invloed heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Subsidiair bepleit de verdediging verdachte ten aanzien van feit 1, primair, partieel vrij te spreken van de roekeloosheid. Ook wordt partiële vrijspraak verzocht van het tenlastegelegde zwaar lichamelijk letsel. De verdediging refereert zich ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1, subsidiair en van het tenlastegelegde onder feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 augustus 2024 een Volkswagen Polo heeft bestuurd. Hij reed daarmee op de openbare weg de Elleboog te Breda . Op die weg geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. In genoemde personenauto zat [slachtoffer 1] als bijrijder naast verdachte en op de achterbank zat [slachtoffer 2] , de broer van verdachte. Verdachte was op dat moment beginnend bestuurder en hij bestuurde die personenauto, terwijl hij onder invloed was van 0,64 milligram alcohol per milliliter bloed. De grenswaarde is 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed. Verdachte heeft verklaard dat hij die avond drie glazen bier heeft gedronken.
De Elleboog is een weg die een bocht naar links maakt. Toen verdachte in deze bocht reed, raakte de personenauto in een drift, waardoor de auto in de berm terecht kwam, een boom schampte en uiteindelijk met de rechterzijde tegen de eerstvolgende boom is gebotst. Als gevolg van deze botsing werd [slachtoffer 1] zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht en ook [slachtoffer 2] werd gewond naar het ziekenhuis gebracht. [slachtoffer 1] overleed vijf dagen later aan zijn verwondingen in het ziekenhuis..
Bij het forensisch onderzoek is de EDR (Event Data Recorder) van de auto uitgelezen en is gebleken dat verdachte tot 4,5 seconden voor de botsing het gaspedaal voor 100% heeft bediend. Ook blijkt daaruit dat verdachte op 2,5 seconden vóór de botsing met een snelheid van 122 kilometer per uur reed en dat hij tot 2,5 seconden voor de botsing aan het versnellen was. Vanaf 2,5 seconden voor de botsing is er geremd. De personenauto botste met de rechterzijde met een geregistreerde snelheid van ten hoogste 65 kilometer per uur tegen een boom.
Feit 1
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld heeft aan dit verkeersongeval. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft in de bebouwde kom op een openbare weg waar een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, gereden met een veel te hoge snelheid, namelijk met 122 kilometer per uur. Uit het dossier blijkt dat deze weg op een gegeven moment een scherpe bocht naar links maakt en dat daar de nodige waarschuwingsborden staan. Verdachte heeft niet alleen met een veel te hoge snelheid gereden, maar hij heeft deze snelheid niet danwel onvoldoende geminderd toen hij de bocht naderde en zodoende niet steeds het voertuig onder controle gehad. Bovendien was hij daarbij als beginnend bestuurder onder invloed van alcohol. Deze gedragingen in samenhang bezien en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, maken dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval, in de zin van artikel 6 WVW. De vraag is welke mate van schuld kan worden vastgesteld.
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In dit artikel is strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels ernstig worden geschonden, als daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Artikel 5a WVW
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen die hebben geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels geschonden
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte met een veel te hoge snelheid heeft gereden en daarmee de wettelijk toegestane maximumsnelheid ruim heeft overschreden. Dit is een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk onder g is benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden. Daarnaast wordt gelet op artikel 5a, tweede lid, WVW bij de toepassing van het eerste lid mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte onder invloed van alcohol was.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft met bijna tweeëneenhalve keer de toegestane snelheid gereden. Dit terwijl hij de auto heeft bestuurd na gebruik van bijna drie keer de toegestane hoeveelheid alcohol voor een beginnend bestuurder. Gelet op de aard van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan, waarbij onder meer acht geslagen wordt op het feit dat verdachte niet bekend was ter plaatse en het donker was, heeft verdachte zich, naar het oordeel van de rechtbank, schuldig gemaakt aan het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij onder invloed van alcohol was. De rechtbank is verder van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid in dit geval niet anders dan als opzettelijk kan worden gedaan. Gelet op de aard en ernst van deze verkeersovertredingen is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ook het dubbel opzet aanwezig was om zowel de verkeersregels te schenden als om dit in ernstige mate te doen.
Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat op de weg door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag. Dat die situatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] gewond is geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande kan het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a, eerste lid WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid gegeven.
Zwaar lichamelijk letsel
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij als gevolg van het ongeval zijn hielbeen, bekken, rechterhand en rechterkaak heeft gebroken. Hij heeft drie operaties moeten ondergaan en hij heeft twee weken in het ziekenhuis en daarna nog drie weken in een revalidatiecentrum moeten verblijven. De rechtbank constateert dat het dossier verder geen medische informatie bevat betreffende het letsel van [slachtoffer 2] . Gelet echter op de feitelijke familierelatie tussen [slachtoffer 2] en verdachte, te weten broers die destijds samen met hun ouders in een huis woonden, ziet zij geen enkele reden om te twijfelen aan het door [slachtoffer 2] beschreven letsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeluk heeft opgelopen aan te merken valt als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1, primair, tenlastegelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte roekeloos heeft gereden en dus schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer 1] is komen te overlijden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht daarmee het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen onder feit 1 en is daarom van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 25 augustus 2024 te Breda, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Volkswagen
Polo), daarmede rijdende over de weg, de Elleboog , zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
- terwijl verdachte verkeerde onder invloed van alcohol
- met een hogere snelheid te rijden dan de aldaar toegestane maximum snelheid
van 50 km per uur, te weten ongeveer 122 km per uur en
- niet voortdurend het door
hem bestuurde voertuig onder controle te houden en
- onvoldoende zijn snelheid te minderen en/of aan te passen bij het naderen van
een bocht naar links en vervolgens in de rechterberm is geraakt en aldaar een
boom heeft geschampt en vervolgens tegen een volgende boom is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en een ander
(genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel werd
toegebracht, te weten meerdere botbreuken,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde, lid van de Wegenverkeerswet 1994,;
2
op 25 augustus 2024 te Breda, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd
na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed
bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de
Wegenverkeerswet 1994, 0,64 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram,
alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat
motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert
de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde
een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum
waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst
een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vierentwintig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Als bijkomende straf vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte op te leggen een taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Dit vanwege het gegeven dat verdachte een first offender is en hij de gevolgen van het ongeval en met name het tragisch verlies van [slachtoffer 1] dagelijks met zich draagt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft met zeer hoge snelheid in een personenauto gereden terwijl hij, als beginnend bestuurder, onder invloed van alcohol was. Hij reed op een voor hem onbekende weg met 122 kilometer per uur, terwijl daar 50 kilometer per uur was toegestaan. Toen de weg een bocht naar links maakte, heeft hij onvoldoende vaart geminderd, waardoor de auto in een drift raakte, in de berm terecht kwam en tegen een boom is gebotst. Als gevolg hiervan is zijn broer [slachtoffer 2] uit de auto geslingerd, waarbij hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zijn vriend [slachtoffer 1] , die naast hem in de auto zat, is een aantal dagen later overleden aan zijn verwondingen. Hij was op dat moment pas 22 jaar oud. Verdachte heeft met zijn handelen roekeloos rijgedrag vertoond. Hij heeft zich in het geheel geen rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die een bestuurder van een motorvoertuig heeft ten opzichte van andere verkeersdeelnemers en, in dit geval, zijn passagiers. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Door zijn rijgedrag heeft hij zeer ingrijpend en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] , in het bijzonder zijn ouders, zijn twee broers, waarvan één zijn tweelingbroer, en zijn vriendin.
De ouders en tweelingbroer van [slachtoffer 1] hebben op zitting op indringende wijze verwoord hoe het onverwachtse verlies van [slachtoffer 1] in het leven van het gezin heeft ingegrepen en nog elke dag voelbaar is.
Verder blijkt uit de woorden van verdachte ter zitting dat zijn handelen ook een flinke impact op zijn eigen gezinsleven heeft gehad. Door zijn toedoen heeft zijn broer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Tegen de afspraken in heeft verdachte die avond tóch gedronken. Daarna heeft hij zijn broer van een feestje opgehaald. Zijn broer vertrouwde erop dat hij niet gedronken had en is bij hem in de auto gestapt. Zijn broer neemt het verdachte enorm kwalijk dat hij door toedoen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat [slachtoffer 1] is overleden. De broer van verdachte wil geen contact meer met verdachte. Dit heeft erin geresulteerd dat verdachte het ouderlijk huis heeft verlaten.
Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte kennelijk vaker gevaarlijk weggedrag heeft vertoond door (veel) te hard rijden, terwijl hij of een ander dat filmde, zo is gebleken uit andere op zijn telefoon aangetroffen filmpjes. Hij was daar al eens op aangesproken door zijn broer, maar dat heeft er niet toe geleid dat hij dergelijk rijgedrag niet meer heeft vertoond, getuige dit ongeval.
De rechtbank weegt daarnaast in het voordeel van verdachte mee dat hij ter terechtzitting oprecht berouw heeft getoond en het zichtbaar erg moeilijk heeft met het verlies van zijn vriend door zijn handelen. Ook heeft hij zijn excuses gemaakt aan de nabestaanden. Daarnaast heeft verdachte het er erg moeilijk mee dat door zijn toedoen zijn broer ernstig letsel heeft opgelopen en zijn eigen familie uit elkaar is gevallen.
Hij is er zich bewust van dat hij het vertrouwen van zijn ouders en zijn broer geschonden heeft door tegen de onderlinge afspraken in met alcohol op te gaan rijden.
De rechtbank heeft ten slotte rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De strafoplegging
De rechtbank is zich ervan bewust dat het leed dat verdachte de nabestaanden en zijn broer heeft berokkend door geen enkele straf kan worden weggenomen. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met de ernst van de feiten, kennis genomen van vergelijkbare zaken en van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor overtreding van de artikelen 6 en 8 WVW. In beginsel schrijven deze oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur voor. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank, naast de aard en ernst van het feit en het leed dat het heeft veroorzaakt ook rekening met het feit dat het ongeval kennelijk – en invoelbaar - ook op verdachte veel impact heeft gehad. Daarnaast wordt de nog jonge leeftijd van verdachte in aanmerking genomen. Uit zijn woorden maakt de rechtbank op dat verdachte nu van dag tot dag leeft en niet aan de toekomst kan en wil denken. De rechtbank meent uit zijn woorden ook te begrijpen dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze lange voorwaardelijke straf acht de rechtbank noodzakelijk om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw dergelijk gedrag te vertonen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat vanwege de ernst van het feit en in het belang van de verkeersveiligheid de bijkomende straf van een ontzegging van de rijbevoegdheid van drie jaar waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
Eendaadse samenloop van:
-
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waarbij een ander wordt gedood en een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, derde lid van deze wet;
en
-
overtreding van artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 mei 2025.