ECLI:NL:RBZWB:2025:2932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
C/02/396587 FA RK 22-1665
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoeken over gezag, hoofdverblijf en zorgregeling in afwachting van resultaten ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders, de man en de vrouw, aangehouden in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling. De ouders hebben hulpverlening geaccepteerd, maar de rechtbank wil niet vooruitlopen op de resultaten die in de toekomst behaald kunnen worden. De minderjarigen zijn sinds 20 juni 2022 onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, en de ondertoezichtstelling is recent verlengd tot 20 juni 2026. De man en de vrouw hebben beide verzoeken ingediend om gezamenlijk gezag en hoofdverblijf voor de minderjarigen, maar de rechtbank heeft besloten om deze verzoeken aan te houden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de verzoeken aan te houden, gezien de langdurige problematiek tussen de ouders en het gebrek aan vertrouwen. De rechtbank heeft benadrukt dat dit een laatste kans is voor de ouders om vooruitgang te boeken en dat de minderjarigen kunnen profiteren van een verbeterd klimaat tussen de ouders. De zaak is aangehouden tot 24 maart 2026, met verzoek aan de ouders om de rechtbank te informeren over de stand van zaken in hun geschil.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/396587 FA RK 22-1665
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Nadere beschikking betreffende gezag en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.S.N.R. Maas te Dongen,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal.
Over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2013, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2021, hierna te noemen: [minderjarige 3] .
Als informant in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
- STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI), locatie Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 14 juni 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 19 december 2024, ingekomen bij de griffie op 23 december 2024;
- het F9-formulier van 17 januari 2025 van mr. Cadot;
- het F9-formulier van 21 januari 2025 van mr. Cadot.
1.2.
De behandeling van de verzoeken is voortgezet tijdens de mondelinge behandeling van 22 april 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat, de advocaat van de vrouw, en twee vertegenwoordigsters van de GI. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.
1.3.
De man heeft via een beeldbelverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. De vrouw is, hoewel daartoe correct opgeroepen, niet bij de mondelinge verschenen.
1.4.
De voortgezette mondelinge behandeling van de verzoeken heeft, gelet op de nauwe samenhang tussen deze verzoeken, gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de verzoeken van de GI, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . Deze verzoeken zijn geregistreerd onder de zaaknummers C/02/433393/ JE RK 25-548 en C/02/433387 / JE RK 25-547. In voormelde zaken is beslist bij beschikking van 2 mei 2025.
1.5.
De rechtbank heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De minderjarigen zijn sinds 20 juni 2022 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 2 mei 2025 en geldt nu tot 20 juni 2026.
2.2.
Bij beschikking van 2 mei 2025 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouder zonder gezag, zijnde de man, verlengd tot 20 juni 2026.
2.3.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder, die het gezag alleen uitoefent over de drie kinderen.
2.4.
[minderjarige 1] heeft geen contact met zijn moeder; [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben geen contact met hun vader. De minderjarigen hebben onderling ook geen contact met elkaar.
2.5.
[minderjarige 2] is aangemeld bij [psychologisch centrum] . De vrouw heeft besloten in dat traject ook mee te gaan. Vanwege de lange wachtlijst bij de GGZ heeft zij zich daar afgemeld.
2.6.
De man heeft zijn aanmeldingstraject bij [hulpverlening] doorlopen. Behandeling staat nu op het programma.
2.7.
De vrouw informeert de man conform hetgeen is bepaald in de beschikking van 20 juni 2022; volgens de man gebeurt het niet steeds op tijd.

3.De (resterende) verzoeken

3.1
Aan de rechtbank liggen de volgende verzoeken nog ter beoordeling voor.
3.2
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarigen;
II. te bepalen dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
3.3
Bij wijze van zelfstandige verzoeken heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
II. te bepalen dat de minderjarigen in het kader van een omgangsregeling c.q. zorg- en contactregeling bij de man zullen verblijven, als nog nader door de vrouw aan de rechtbank voor te leggen.

4.De nadere standpunten

4.1.
De Raad wijst er op dat er al jaren een ondertoezichtstelling loopt, met langdurige problematiek tussen de ouders onderling. Het is goed dat de ouders nu hulpverlening aanvaarden. Die moet nog gaan starten. Indien ouders, al is het minimaal, afspraken kunnen maken zou dat ruimte bieden voor de minderjarigen. In ieder geval dient er onderling contact tussen de minderjarigen te komen. Misschien kunnen zij beginnen met kaartjes te sturen, bijvoorbeeld eens in de drie weken. Dan zou bezien moeten worden of er onderling een contactmoment te plannen is met hulpverlening. Voor contact tussen de ouders en de minderjarigen is meer nodig: de ouders zouden een punt moeten zetten achter het verleden.
Ten aanzien van het gezag: de Raad heeft in het verleden geadviseerd deze kwestie aan te houden. De Raad staat daar nog hetzelfde in. Als er nu een beslissing zou volgen dan adviseert de Raad het gezag niet bij de vrouw weg te halen. Zij accepteert de plaatsing van [minderjarige 1] bij de man. Of gezag ook bij de man passend is, dat zal de tijd uitmaken. De Raad kan nog niet concluderen dat het goed gaat met [minderjarige 1] . Wat speelt er bij hem? Misschien is daar een wat meer actueel beeld nodig. De man heeft onlangs zijn intake bij [hulpverlening] gehad. De Raad weet nu nog niet wat het vervolg zal opleveren. Daarnaast moet duidelijk worden of de vrouw aan zichzelf zal werken. Beide ouders moeten aan zichzelf werken. De Raad wil daar de resultaten van zien. Vandaar het advies tot het aanhouden van beslissingen op de nog voorliggende verzoeken.
4.2.
De GI heeft in haar verzoekschriften (verlenging ondertoezichtstelling en verlening uithuisplaatsing) het volgende aangegeven.
De GI heeft alle mogelijke hulpverlening ingezet, wat helaas geen resultaten heeft opgeleverd om de omgang goed te regelen voor de minderjarigen. De verschillende hulpverleningstrajecten hebben gezorgd voor onrust bij de minderjarigen en de ouders. Het intieme terreur verleden zorgt op dit moment nog steeds voor onrust, waardoor de ouders niet met elkaar kunnen overleggen en de vrouw zich niet veilig voelt in het contact met de man.
De GI is in afwachting van de resultaten van de inzet van [hulpverlening] bij de man. De uitkomsten zullen duidelijkheid kunnen geven wat nog wel en wat niet meer kan in de omgang voor de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met hun vader en tussen [minderjarige 1] en zijn moeder. De komende periode zal vooral gekeken worden wat er nog voor hulp ingezet kan worden voor de minderjarigen zelf, dit monitoren en volgen. De GI adviseert de rechtbank om de man niet met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen te belasten.
4.3.
De man wil meewerken aan contact tussen de minderjarigen onderling. Hij mist op dit moment wel het vertrouwen in de GI. Ten aanzien van het gezag: dat wil hij delen met de vrouw voor de minderjarigen. Tenminste voor [minderjarige 1] dient hij (ook) met gezag bekleed te worden: de man draagt nu de zorg voor [minderjarige 1] en daar past gezag bij.
4.4.
De vrouw wenst ook dat er contact komt tussen de minderjarigen onderling. Zij wil ook weer in contact komen met [minderjarige 1] . Zij ziet gezamenlijk gezag met de man niet zitten: daarvoor is er te veel gebeurd. Er is ook nog geen sprake van enig vertrouwen in de man.
De vrouw wil het gezag over de minderjarigen behouden.

5.De nadere beoordeling

Gezag, hoofdverblijf, omgangsregeling c.q. contactregeling
5.1.
In de beschikking van 2 mei 2025 inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de minderjarigen en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de man heeft de kinderrechter ten aanzien van de ouders het navolgende overwogen:
Waar dienen de accenten in de komende periode te liggen? In de visie van de kinderrechter zitten zowel ouders als de GI op een spoor van gebrek aan vertrouwen in elkaar. Dat wordt ingegeven door gebeurtenissen in het verleden die dat ook wel begrijpelijk maken. Maar: daardoor blijven nu, in het heden, posities bevroren en vinden er geen interventies plaats die dat wantrouwen doorbreken. Vandaar dat de kinderrechter tijdens de zitting de GI en de vader nadrukkelijk heeft bevraagd op punten die beweging in de zaak kunnen brengen: vanuit zijn begeleiding bij [hulpverlening] kan vader zelf zijn vaardigheden verbeteren en versterken om met de GI in gesprek te raken over [minderjarige 1] en over contactmogelijkheden voor de kinderen onderling en vervolgens over contact mogelijkheden tussen [minderjarige 1] en de moeder en [minderjarige 3] en [minderjarige 2] met de vader. Het is aan de GI om de vader daartoe uit te nodigen, niet gebiedend, maar echt uitnodigend en zo te gaan verkennen waar verbeteringen te behalen zijn. De kinderrechter kon het gesprek met de moeder niet aan gaan. De kinderrechter vraagt aan de moeder om zich niet terug te trekken achter de linies van de GI: zij kan zich, zonder dat zij hiervoor met de vader rechtsreeks in gesprek gaat al wel meer op de voorgrond zetten: wat vindt de moeder echt belangrijk voor haarzelf, voor haar kinderen en voor de verhouding tussen de ouders en de kinderen en de ouders onderling? Dat moet opnieuw worden besproken en vastgelegd, want: ook voor de moeder geldt dat haar positie is gestold in wantrouwen. De moeder kan voor haar motivatie om zich bij te stellen putten uit hulp vanuit het traject [psychologisch centrum] .
5.2.
In de kern gaat het hier om in dit ondertoezichtstellingsjaar: een laatste kans voor de ouders om te laten zien dat zij (enige) vooruitgang kunnen boeken. Het is ook een kans voor de minderjarigen, die zo kunnen gaan profiteren van een verbeterd klimaat tussen de ouders.
De rechtbank wil niet vooruit lopen op resultaten die in de (nabije) toekomst te behalen zijn.
Vandaar dat de rechtbank de verzoeken van zowel de man als de vrouw zal aanhouden in afwachting van het verloop van dit ondertoezichtstellingsjaar.
5.3.
De door de kinderrechter geformuleerde doelen waaraan gewerkt dient te worden betreffen:
- rust op het ouderfront vanuit ouders die de voor hen nu ingezette individuele hulp of behandeling voort zetten;
- een werkbare relatie tussen de vader en de GI;
- een werkbare relatie tussen de moeder en de GI;
- met transparantie vanuit de GI naar beide ouders over de voortgang van een en ander;
- voortgang dan wel inzet van passende hulpverlening voor de kinderen;
- realisatie, dan wel zicht op realisatie van contacten tussen de kinderen onderling en contacten tussen de moeder en [minderjarige 1] en de vader en [minderjarige 3] en [minderjarige 2] .
5.4.
De rechtbank zal deze zaak aanhouden tot 24 maart 2026 PRO FORMA, met verzoek aan
de advocaten van de oudersom de rechtbank, voorafgaande of uiterlijk op de PRO FORMA datum, schriftelijk te berichten over de stand van zaken in de kwesties die de ouders verdeeld houden en over de door hen gewenste voortgang van de procedure, een en ander onder gelijktijdige verzending daarvan aan de GI en de Raad.
5.5.
De rechtbank beslist als volgt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
dinsdag 24 maart 2026 PRO FORMA, in afwachting van berichtgeving van de advocaten van de ouders zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.4. is overwogen;
6.2.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, en in het openbaar uitgesproken op
14 mei 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s- Hertogenbosch .