ECLI:NL:RBZWB:2025:2930

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
24/190, 24/911, 24/772 en 24/441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor communicatiemast in strijd met gebiedsspecifieke criteria

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de plaatsing van een communicatiemast van 39,9 meter hoog in [plaats]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout had op 10 maart 2023 een omgevingsvergunning verleend, maar deze werd door eisers betwist. De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand gelaten omdat het college de gebreken in de motivering had hersteld. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had aangetoond dat de plaatsing van de mast noodzakelijk was om 'witte vlekken' in de dekking te voorkomen en dat er geen alternatieven beschikbaar waren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van omwonenden niet onevenredig werden geschaad door de vergunningverlening. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser [eiser 3].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/190, 24/911, 24/772 en 24/441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3]en
[eiser 4], uit [plaats] , eisers
(gemachtigde [eiser 3] : mr. D. Heuker of [persoon 1] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Wuijts).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Alticom B.V.uit ’s-Gravenhage (vergunninghoudster).

Procesverloop

1. In het besluit van 10 maart 2023 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster om in afwijking van het bestemmingsplan een communicatiemast (van 39,9 meter hoog) te plaatsen aan de [adres] in [plaats] ten behoeve van het GSM-rail netwerk.
1.1.
In de besluiten van 28 november 2023 en 4 december 2023 (de bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eisers hiertegen ongegrond verklaard.
1.2.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.3.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eisers en de gemachtigde van [eiser 3] . Het college werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en namens vergunninghoudster was aanwezig [persoon 2] , bijgestaan door [persoon 3] en [persoon 4] van ProRail.
1.5.
In de tussenuitspraak van 22 november 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om, binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, de geconstateerde gebreken in de bestreden besluiten te herstellen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
1.6.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
1.7.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
1.8.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1] Daarvan is in dit geval niet gebleken. De rechtbank zal in deze uitspraak dus ook tot uitgangspunt nemen dat het gebied dat in de “Toelichting bouw nieuwe zendmast nabij [plaats] ten behoeve van GSM-R” van ProRail met een oranje cirkel is aangegeven, als het zoekgebied heeft te gelden.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college in de bestreden besluiten onvoldoende heeft gemotiveerd dat de omgevingsvergunning voor de communicatiemast in overeenstemming met de locatiecriteria en de gebiedsspecifieke criteria uit het ‘Plaatsingsbeleid masten en antennes’ van de gemeente Oosterhout (het plaatsingsbeleid) is verleend. Het college heeft op beide onderdelen een aanvullende motivering ingediend, die de rechtbank hierna zal beoordelen.
Wordt voldaan aan de locatiecriteria?
4. Het college heeft in zijn aanvullende motivering, net als in het verweerschrift, overwogen dat het plan voldoet aan de locatiecriteria van artikel 1.2 van het plaatsingsbeleid omdat de mast conform de voorkeursvolgorde wordt gebouwd langs een infrastructuurlijn zoals genoemd onder d van dit artikel en binnen het zoekgebied geen locaties beschikbaar zijn die voldoen aan de criteria a tot en met c. Nu de rechtbank in de tussenuitspraak in rechtsoverweging 29 al heeft vastgesteld dat dit klopt, is het geconstateerde gebrek in de motivering hiermee hersteld.
De rechtbank merkt daarbij op dat, anders dan in de uitspraak van de ABRvS van 27 september 2023 waar eiser [eiser 3] op heeft gewezen (ECLI:NL:RVS:2023:3624), van het afwijken van de voorkeursvolgorde dus geen sprake is.
5. De rechtbank blijft gezien het voorgaande bij haar conclusie dat het college op grond van de locatiecriteria haar medewerking kon verlenen aan het plaatsen van de communicatiemast op deze locatie.
Wordt voldaan aan de gebiedsspecifieke criteria?
6. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat aan voorwaarde a van de gebiedsspecifieke criteria voor het zuidelijke deel van het buitengebied wordt voldaan, omdat de mast wordt geplaatst langs een infrastructuurlijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in de bestreden besluiten echter onvoldoende onderbouwd dat ook wordt voldaan aan voorwaarde b en c, nu de mast is vergund op een locatie nabij woonbebouwing aan de rand van de kern van [plaats] en er geen aansluiting is gezocht bij de bossen. Blijkens de toelichting op de gebiedsspecifieke criteria voor het buitengebied (onder 3) kunnen er echter gevallen zijn waarbij de plaatsing absoluut noodzakelijk is om “witte vlekken” in de dekking te voorkomen. In zo’n geval moet wel worden aangetoond dat er geen alternatieven voorhanden zijn.
7. Het college heeft zich in zijn aanvullende motivering op het standpunt gesteld dat die situatie hier aan de orde is. Ter onderbouwing van de stellingen dat sprake is van een “witte vlek” nabij [plaats] en dat er geen alternatieven voorhanden zijn, heeft het college verwezen naar het document “Toelichting bouw nieuwe zendmast nabij [plaats] ten behoeve van GSM-R [ [kenmerk] ] v7” (de toelichting). Dit is een aangepaste versie van het document dat als bijlage 9 bij de omgevingsvergunning is gevoegd.
8. Uit de afbeeldingen op sheet 7 van de toelichting volgt dat bij [plaats] nog te weinig radiodekking wordt gerealiseerd. Op basis hiervan is het zoekgebied dat met de oranje cirkel is aangegeven vastgesteld. Binnen dit zoekgebied zijn volgens het college drie alternatieve locaties onderzocht, namelijk: de locatie van de schutterij [locatie] , de locatie Baarschot/De Vliert ter hoogte van de spoorwegovergang en de locatie nabij de A27.
De locatie van de schutterij [locatie] is volgens het college geen alternatief omdat de locatie door de schuttersvereniging wordt gehuurd van een particuliere eigenaar. Uitgangspunt is volgens het college dat de mast wordt geplaatst op grond die hetzij bij ProRail in eigendom is, hetzij bij de overheid of een andere publiekrechtelijke instantie. Daarnaast is volgens het college nagenoeg het gehele terrein aangeduid als veiligheidszone en ligt op de enige plek die voor de eigenaar van de grond acceptabel is (ten noorden van de bomenrij aan de zijde van de [adres] , op 18 meter van de perceelsgrens) een belemmeringenstrook vanwege de waterleiding (sheet 14 van de toelichting). Aan de andere zijde van de waterleiding is onvoldoende ruimte beschikbaar.
De locatie Baarschot/De Vliert ter hoogte van de spoorwegovergang is ook afgevallen vanwege waterleidingen in de grond van ProRail. De aan beide zijden van het spoor aanwezige gemeentegrond, grenzend aan de grond van ProRail, is volgens het college ook niet geschikt. Ten noorden van het baanvak vanwege de aanwezigheid van kabels en leidingen en ten zuiden van het baanvak vanwege veiligheidsbezwaren van het seinwezen (sheet 12 van de toelichting).
Bovendien geldt voor de locaties van de schutterij en Baarschot dat de dichtstbij gelegen woningen zich op ongeveer 50 of 100 meter bevinden, waardoor de vraag kan worden gesteld of deze ook niet zijn gelegen nabij woonbebouwing aan de rand van de kern van [plaats] . Deze locaties zijn ook niet afgeschermd door een geluidwal, zoals bij [adres] wel het geval is.
Ten aanzien van de locatie nabij de A27 geldt eveneens dat hier onvoldoende ruimte aanwezig is op de eigen grond van ProRail wegens kabels in de grond. Op de aanwezige strook gemeentegrond is onvoldoende ruimte beschikbaar, nu deze in beslag wordt genomen door een fietspad en natuur, met een onderdoorgang naar het talud van de snelweg. Daarnaast blokkeert plaatsing van de mast de toegang tot het aangrenzende particuliere perceel (sheet 11 van de toelichting).
9. Het college stelt zich op grond van het voorgaande op het standpunt dat er binnen het zoekgebied geen alternatieven zijn voor de gekozen locatie aan de [adres] waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt.
10. Eisers hebben – samengevat – betwist dat er geen alternatieve locaties beschikbaar zijn en voeren aan dat het college ten onrechte de eis stelt dat de grond in bezit moet zijn van ProRail.
11. De rechtbank overweegt dat uit de nadere motivering van het college blijkt welke alternatieve locaties binnen het zoekgebied zijn onderzocht en wat de bevindingen van dat onderzoek waren. Op basis hiervan kon het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot de conclusie komen dat er binnen het zoekgebied geen alternatieven zijn voor de gekozen locatie aan de [adres] waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de algemene plaatsingscriteria van het plaatsingsbeleid volgt dat plaatsing op gemeentelijke eigendommen de voorkeur heeft, vervolgens op locaties die in beheer zijn bij andere overheden en in een uiterst geval bij particulieren (artikel 1.1, onder c). Gelet hierop mocht het college naar het oordeel van de rechtbank als uitgangspunt hanteren dat de mast bij voorkeur geplaatst moet worden op grond die bij ProRail in eigendom is.
12. De enkele stelling van eisers dat er volgens hen binnen het zoekgebied wel alternatieven zijn voor de gekozen locatie aan de [adres] waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Als zij het onderbouwde standpunt van het college dat dit de enige geschikte locatie binnen het zoekgebied is betwisten, had het op hun weg gelegen om dit te weerleggen met een deskundig tegenonderzoek. Dat hebben zij echter nagelaten.
Voor zover eisers hebben gewezen op mogelijke alternatieve locaties die buiten het zoekgebied liggen, behoeven die locaties reeds gelet op het feit dat ze buiten het zoekgebied zijn gelegen geen verdere bespreking meer.
13. Voor zover eisers stellen dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid om een lagere mast te plaatsen (of meerdere lagere masten/antennes), overweegt de rechtbank dat het college enkel de aanvraag hoeft te beoordelen. Op basis van de algemene plaatsingscriteria uit het plaatsingsbeleid wordt bovendien de voorkeur gegeven aan plaatsing van enkele hogere masten boven meerdere lagere masten, ter voorkoming van onevenredige landschappelijke verstoringen (artikel 1.1 onder d). Ter zitting is daarbij nog toegelicht door vergunninghoudster dat de mast minimaal 36 meter hoog moet zijn, omdat zij de plicht hebben om ervoor te zorgen dat meerdere operators gebruik kunnen maken van de mast. Gelet op deze omstandigheden hoefde het college naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid van het plaatsen van een lagere mast niet te onderzoeken.
14. Hoewel niet wordt voldaan aan voorwaarde b en c van de gebiedsspecifieke criteria voor het buitengebied (onder 3) kon de omgevingsvergunning voor de communicatiemast toch worden verleend, omdat het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft onderbouwd dat de plaatsing op deze locatie absoluut noodzakelijk is om “witte vlekken” in de dekking te voorkomen en er geen alternatieven voorhanden zijn. De rechtbank is op grond van het voorgaande dus van oordeel dat het college in zijn aanvullende motivering voldoende heeft gemotiveerd dat de omgevingsvergunning voor de communicatiemast in overeenstemming met de gebiedsspecifieke criteria uit het plaatsingsbeleid is verleend. Daarmee is ook het tweede motiveringsgebrek in de besteden besluiten hersteld.
De gevaarlijke overweg, de intensivering van het spoorgebruik en de toename van vervoer van gevaarlijke stoffen door bewoonde gebieden
15. Eisers [eiser 2] en [eiser 4] hebben in hun beroepschriften ook nog gewezen op de gevaarlijke overweg, de intensivering van het spoorgebruik en de toename van vervoer van gevaarlijke stoffen door bewoonde gebieden. Met het college is de rechtbank van oordeel dat dit geen omstandigheden zijn die een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of de omgevingsvergunning voor de communicatiemast kan worden verleend.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op de discretionaire bevoegdheid van het college en met inachtneming van de aanvullende motivering concludeert de rechtbank dat het college de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de communicatiemast aan de [adres] in [plaats] in redelijkheid heeft kunnen verlenen aan vergunninghoudster. Dat de belangen van omwonenden hierdoor onevenredig worden geschaad, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Het college heeft in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang van een dekkend communicatienetwerk voor de veiligheid op het spoor.
17. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand.
18. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet het college aan alle eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
19. Ook zal de rechtbank het college veroordelen in de door eiser [eiser 3] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,‑ en wegingsfactor 1).
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de andere eisers bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan alle eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van [eiser 3] tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 15 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van