ECLI:NL:RBZWB:2025:2920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
C/02/424411 / JE RK 24-1262
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 29 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de zorgen over hun opvoedsituatie niet zijn afgenomen. De ouders zijn niet in staat om voldoende aan te sluiten bij de behoeften van de minderjarigen, wat leidt tot een gebrek aan sturing en positieve aandacht in de thuissituatie. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van vier maanden, van 8 mei 2025 tot 8 september 2025, en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter benadrukt het belang van de betrokkenheid van jeugdbeschermers en de noodzaak om orde aan te brengen in het dossier van de minderjarigen. De ouders hebben verzocht om een kortere verlenging, maar dit is afgewezen omdat de situatie van de minderjarigen om een langere termijn vraagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/424411 / JE RK 24-1262
Datum uitspraak: 29 april 2025
Nadere beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg .

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
Het nadere verloop van de procedure bestaat uit:
- de tussenbeschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 november 2024, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de brief van de GI van 15 april 2025 met als bijlagen diverse aanvullende informatie, binnengekomen op 15 april 2025.
1.2.
Op 29 april 2025 heeft de kinderrechter het onderhavige verzoek vanwege de nauwe samenhang gelijktijdig, met gesloten deuren, behandeld met het restant verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam 1] (C/02/424414 / JE RK 24-1263) alsmede het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor een medische behandeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (C/02/434057 / JE RK 25-642).
1.3.
Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar waarnemend advocaat, mr. M.S. Krol,
kantoorgenoot van mr. Pool;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.4.
De kinderrechter heeft de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. De minderjarigen hebben hierover alle drie een apart gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat de minderjarigen hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 8 september 2021 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 1 november 2024, met ingang van 8 november 2024 en tot 8 mei 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.3.
Bij beschikking van 13 mei 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 8 september 2022. Deze maatregel is daarna verlengd tot 8 maart 2023.
2.4.
Bij beschikking van 30 juni 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders vaderszijde, verleend met ingang van 30 juni 2023 en tot 8 september 2023. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 8 september 2024.
2.5.
Bij beschikking van 7 mei 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 7 mei 2024 en tot 8 september 2024.
2.6.
Bij beschikking van 13 mei 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 8 september 2022. Deze machtiging is daarna telkens verlengd.
2.7.
Bij beschikking van 23 november 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 8 december 2023 en tot 8 september 2024.
2.8.
Bij beschikking van 23 juli 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 8 september 2024 en tot 8 november 2024, onder aanhouding van het resterende deel.
2.9.
Bij beschikking van 1 november 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 8 november 2024 en tot 8 mei 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.10.
Op grond van de laatstgenoemde beschikking verblijft [minderjarige 1] bij [jeugdorganisatie] en verblijven [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij [woongroep] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van twaalf maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Op dit moment ligt nog ter beoordeling voor het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de periode van 8 mei 2025 en tot 8 september 2025.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met hem gaat bij [jeugdorganisatie] . Hij heeft het daar naar zijn zin en is er al helemaal gewend. Daarom wil hij er graag blijven wonen. In het verleden heeft hij vaak van plek moeten wisselen en dat wil hij nu niet meer, want dat valt hem zwaar. Hij verwacht ook niet dat hij het komende jaar weer thuis zal gaan wonen. Momenteel heeft [minderjarige 1] even geen contact met zijn ouders vanwege de zitting. Daarna wordt het contact volgens [minderjarige 1] weer opgepakt en dat vindt hij prima. Verder neemt [minderjarige 1] nog steeds zijn medicatie in. Dat werkt goed voor hem. Ook heeft [minderjarige 1] verteld dat hij niet meer naar de zorgboerderij gaat, maar op zoek is naar een baantje voor een paar dagen in de week. Tot slot vertelt [minderjarige 1] dat hij met de jeugdbeschermers vrij weinig contact heeft. Met [naam 2] heeft hij een fijn contact.
4.2.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij het fijn vindt op de [woongroep] . Hij gaat ook graag naar de dagbesteding. Daar helpt hij met de dieren en dat vindt hij erg leuk. [minderjarige 2] vindt het daarnaast prettig dat hij nu geen hele dagen school heeft, maar steeds een aantal uur aan zijn schooltaken werkt. Over het contact met zijn ouders vertelt [minderjarige 2] dat dit nu erg kriskras verloopt. Dat vindt hij niet fijn. Hij vindt het ook erg jammer dat hij niet meer bij zijn ouders kan blijven slapen, en hij zou zijn oma moederszijde vaker willen zien.
4.3.
[minderjarige 3] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met hem gaat op de [woongroep] , maar hij vindt het daar niet leuk. De dagbesteding vindt hij wel leuk. Verder wil [minderjarige 3] graag weer bij zijn ouders blijven slapen.
4.4.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. Daaruit blijkt, kort samengevat, dat er nog steeds forse zorgen zijn over de minderjarigen en hun opvoedomgeving. Tijdens de vorige mondelinge behandeling heeft de GI de opdracht gekregen om te onderzoeken welke mogelijkheden er nog zijn voor een terug-thuisplaatsing van de minderjarigen. Daarom heeft de GI de afgelopen tijd ingezet op het vergroten van de verantwoordelijkheden van ouders, het uitbreiden van de contacten tussen ouders en de minderjarigen en het onderzoeken van de noodzaak voor het inzetten van extra hulpverlening. Doordat de ouders er niet in slagen om hun verantwoordelijkheden op een goede wijze vorm te geven, is de bezoekregeling nadien aangepast. Ook heeft de GI een systemisch onderzoek vanuit het NIFP voorgesteld. Dit onderzoek is niet gestart nu de ouders daar geen toestemming voor geven. Omdat er wel extra hulpverlening nodig is, heeft de GI vervolgens MST voorgesteld. Daar staan beide ouders voor open en dit traject zal dan ook op korte termijn worden ingezet. Gelet daarop heeft de GI op dit moment nog geen perspectiefbesluit ten aanzien van de minderjarigen genomen. Voorts benoemt de GI dat de samenwerking met de ouders ook door de GI al enige tijd als moeizaam wordt ervaren. Daarom wordt er gezocht naar nieuwe jeugdbeschermers, maar dat is niet zo eenvoudig. Tot het zo ver is blijven de huidige jeugdbeschermers betrokken en wordt er dus nog steeds uitvoering gegeven aan de maatregelen. De GI kan zich tot slot niet vinden in het verzoek van de advocaten om de maatregelen nogmaals voor korte duur te verlengen zodat er nog een update kan worden gegeven, omdat de maatregelen thans al tot maximaal september 2025 kunnen worden verlengd, wat al een zeer korte periode betreft.
4.5.
Door en namens de moeder wordt verzocht om het verzoek toe te wijzen voor een korte duur en het restant aan te houden. De moeder verwacht niet dat de minderjarigen dan al terug thuis kunnen worden geplaatst, maar stelt ter onderbouwing dat er momenteel geen vaste jeugdbeschermers zijn, terwijl de moeder wel behoefte heeft aan regievoering. Ook moet het MST-traject worden ingezet. Daarom is het fijn als er druk op de GI wordt gezet en zij tussentijds weer een update geven. Daarbij benoemt de moeder dat het dossier op dit moment enorm onoverzichtelijk is en een actuele weergave van de doelen daarin ontbreekt, nu er nog is vermeld dat er een NIFP-onderzoek wordt ingezet. Dit moet worden hersteld. De moeder kon niet instemmen met dit onderzoek, omdat haar thuiswonende kinderen, voor wie geen ondertoezichtstelling geldt, daar ook bij zouden worden betrokken. De moeder is erg angstig dat de thuissituatie voor hen dan ook ineens niet goed genoeg is en er ook voor deze minderjarigen een uithuisplaatsing volgt. Daarbij komt dat de moeder thans al ontzettend druk is en veel afspraken heeft, en een NIFP-onderzoek erg veel vergt. De moeder vindt het wel van belang dat de minderjarigen worden onderzocht en er eventueel diagnoses kunnen worden gesteld. Zij staat ook achter de inzet van MST. Hieruit blijkt niet dat de moeder hulpverlening niet accepteert. Zij heeft enkel de voorkeur voor hulpverlening waar zij gelijk mee aan de slag kan in plaats van een langdurig onderzoek. Middels het MST-traject moet worden onderzocht of de minderjarigen weer thuis kunnen wonen.
4.6.
Door en namens de vader wordt verzocht om het verzoek toe te wijzen voor een korte duur en het restant aan te houden. De vader vindt het erg frustrerend dat de samenwerking met de huidige jeugdbeschermers al lange tijd zeer moeizaam verloopt en er al lange tijd wordt gewacht op de nieuwe jeugdbeschermers. Hij vindt het daarom van belang dat de kinderrechter vinger aan de pols kan houden. Bij de vader speelt ook sterk het gevoel dat de GI niet wil afwijken van de eerdere perspectiefbepaling, inhoudende dat de minderjarigen niet meer thuis kunnen wonen. Vanuit wantrouwen en omdat de vader geen duidelijke uitleg kreeg, heeft de vader niet met het onderzoek vanuit het NIFP ingestemd. Nu hij begrijpt wat het onderzoek inhoudt, wil hij daar wel aan meewerken. De vader vindt het ook van groot belang dat het MST-traject van start gaat, zodat er duidelijk wordt wat er met de minderjarigen aan de hand is. Zij laten momenteel een heftige reactie zien op de zeer beperkte bezoekregeling en dat is zorgelijk.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in de artikelen 1:255 en 1:260 en de artikelen 1:265b lid 1 en 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengen voor de resterende duur van vier maanden, te weten van 8 mei 2025 en tot 8 september juni 2025. Ook zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de resterende duur van vier maanden, te weten van 8 mei 2025 en tot 8 september juni 2025. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De eerder vastgestelde forse zorgen over onder meer het gedrag van de minderjarigen en hun opvoedsituatie zijn de afgelopen periode nog niet afgenomen. De minderjarigen laten nog steeds zelfbepalend en fors overschrijdend gedrag zien. Het lukt de ouders vanwege hun persoonlijke problematiek niet om voldoende aan te sluiten bij de behoeften van de minderjarigen. Zo is er in de thuissituatie sprake van een gebrek aan begrenzing, sturing, regels en (positieve) aandacht. Het is de kinderrechter ook gebleken dat er zorgen zijn dat de minderjarigen in de thuissituatie geregeld worden blootgesteld aan conflicten en dat er thuis geregeld wordt geschreeuwd, gescholden en er sprake is van zorgelijk middelengebruik.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter voorts gebleken dat zowel de benodigde onderzoeken van de minderjarigen als de hulpverleningstrajecten de afgelopen tijd nog niet van de grond zijn gekomen. Daardoor is er op dit moment nog weinig zicht op wat er nu daadwerkelijk speelt bij de minderjarigen en wat er voor hen nodig is. De kinderrechter begrijpt dat het MST-traject nu op korte termijn zal worden opgestart en dat beide ouders daar voor openstaan. Dat vindt de kinderrechter een positieve ontwikkeling. Zij acht het van groot belang dat er meer duidelijkheid gaat ontstaan over wat er precies met de minderjarigen aan de hand is en wat er nodig is om hen daarmee te helpen. Ook moet duidelijk worden of het mogelijk is, en zo ja, wat er nodig is, om toe te werken naar een terug-thuisplaatsing van de minderjarigen. Nu daar op dit moment nog geen duidelijkheid over bestaat en er de komende tijd nog heel wat moet gebeuren, is de kinderrechter van oordeel dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk blijft om de regie te voeren en de uithuisplaatsing van de minderjarigen voorlopig nog moet worden voortgezet. Nu de maatregelen op dit moment voor maximaal vier maanden kunnen worden verlengd, acht de kinderrechter het niet reëel om de maatregelen nu voor een (nog) kortere duur te verlengen en voor het overige aan te houden, zoals namens beide ouders is verzocht.
5.4.
Voorts wenst de kinderrechter op te merken dat het de bedoeling is dat er zo snel mogelijk nieuwe jeugdbeschermers bij de ouders en de minderjarigen betrokken raken om de samenwerking vlot te trekken, en ook omdat de hulpverlening nu elk moment van start kan gaan. De kinderrechter vindt het daarbij van groot belang dat er in het vervolg orde wordt aangebracht in het dossier van de minderjarigen, waarbij de informatie per minderjarige duidelijk inzichtelijk wordt gemaakt.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 8 mei 2025 en tot 8 september 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 8 mei 2025 en tot 8 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 13 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.