ECLI:NL:RBZWB:2025:2885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
03-170486-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van gezag door politieambtenaar en meineed in strafzaak

In deze strafzaak zijn vier politieagenten verdacht van misbruik van gezag en meineed. De verdachte heeft samen met anderen zonder toestemming van de bewoners een woning betreden en doorzocht. Tevens heeft hij opzettelijk een valse verklaring afgelegd in een ambtsedig proces-verbaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van zijn gezag, wat resulteerde in een inbreuk op de privacy van de bewoners. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 en 16 april 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding onvoldoende was verfeitelijkt, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan misbruik van gezag en meineed, en sprak hem vrij van andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lange staat van dienst en het feit dat hij inmiddels nieuw werk had gevonden. De rechtbank legde een taakstraf op, in plaats van een gevangenisstraf, omdat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in zijn voordeel werden meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 03-170486-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 mei 2025
in de strafzaak tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
raadsman mr. N.P. van Dijk, advocaat te Amersfoort.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 en 16 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.G.J. Heldens, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • feit 1: als politieambtenaar samen met anderen misbruik heeft gemaakt van zijn gezag door hulpofficieren van justitie op grond van onjuiste informatie machtigingen tot binnentreden in woningen te laten ondertekenen, zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners en zonder machtiging tot binnentreden woningen te betreden en te doorzoeken en processen-verbaal in strijd met de waarheid op te maken;
  • feit 2: opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd in een op ambtseed of -belofte opgemaakt proces-verbaal. Dit is subsidiair ten laste gelegd als valsheid in geschrifte.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Algemene overwegingen
Uitlezen diensttelefoons
Naar aanleiding van signalen over een drietal wijkagenten van het [basisteam] dat zich zou bedienen van een houding en van gedrag dat niet hoort bij een professioneel politieambtenaar, heeft de plaatsvervangend politiechef van de Eenheid Limburg op 10 april 2019 namens de korpschef van politie aan het team Veiligheid Integriteit & Klachten (VIK) van de politie Eenheid Limburg opdracht gegeven tot het instellen van een oriënterend onderzoek, als bedoeld in het ´Protocol: onderzoek in disciplinaire zaken politie 2018´. In dat kader zijn door het VIK onder meer de diensttelefoons van verdachten - die eigendom waren van de politie - ingenomen op het moment dat zij werden geschorst. Deze diensttelefoons zijn niet strafrechtelijk in beslag genomen. In het kader van het VIK-onderzoek zijn de telefoons onderzocht door Team Digitale Opsporing. Binnen een VIK-onderzoek gelden de regels van het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering waar het gaat om het innemen en uitlezen van telefoons niet. Gesteld noch gebleken is dat deze gang van zaken onrechtmatig is geweest. Het dossier bevat het overdrachtsproces-verbaal van 5 september 2019 van het VIK aan de Rijksrecherche. Uit dit proces-verbaal blijkt dat met deze overdracht tevens de whatsappberichten ter beschikking zijn gesteld. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het Smartphone II-arrest in samenhang bezien met het Landeck-arrest. De gegevens waren immers al in het kader van het VIK-onderzoek vastgesteld. Bovendien is van belang dat hier sprake is van gegevens uit diensttelefoons, waardoor inzage in deze gegevens in beginsel niet een min of meer compleet beeld geeft van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de gebruiker van de telefoon. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat dat in dit geval anders ligt. Ook om die reden acht de rechtbank geen sprake van een vormverzuim op grond waarvan niet-ontvankelijkheid van het OM zou moeten volgen.
De overdrachtsrapportage is volgens het VIK opgemaakt om de Rijksrecherche richting te geven naar mogelijk strafrechtelijk verwijtbaar handelen op basis van de eerste indicaties uit het disciplinair onderzoek, alsmede om in opdracht van het bevoegd gezag de tot dan toe verzamelde gegevens te verstrekken. Vervolgens is de Rijksrecherche een strafrechtelijk onderzoek gestart, terwijl het disciplinaire traject daarnaast is voortgezet. De rechtbank ziet in deze gang van zaken geen onrechtmatigheden die tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zouden moeten leiden, zoals door de verdediging bepleit. De verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Feit 1 onvoldoende verfeitelijkt
De verdediging heeft aangevoerd dat het onder 1 laste gelegde onvoldoende is verfeitelijkt. Dit zou tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moeten leiden.
De rechtbank stelt voorop dat schending van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leidt tot (gedeeltelijke) nietigheid van de dagvaarding en niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Uit artikel 261 Sv volgt dat het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt voldoende moet worden verfeitelijkt, zodat alle procesdeelnemers weten waar zij hun aandacht op moeten richten tijdens het proces. In de dagvaarding staan onder drie gedachtestreepjes de aan verdachten verweten gedragingen vermeld onder verwijzing naar vijf zaaksdossiers. Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding, gelezen in samenhang met het dossier, voldoende duidelijk en begrijpelijk; er blijkt uit wat verdachte en de medeverdachten wordt verweten en waartegen zij zich dienen te verweren. Dat het voor verdachte en de medeverdachten duidelijk is geweest waartegen zij zich dienden te verdedigen, blijkt mede uit hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte en de medeverdachten ter verdediging naar voren is gebracht. Er is dan ook voldaan aan de eisen van artikel 261 Sv. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Ne bis in idem
De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op de beschikking van de Korpschef van de politie om het strafontslag van verdachte om te zetten in een eervol ontslag, het strafrechtelijk vervolgen van verdachte niet te verenigen is met het beginsel van
fair trial, zoals dat is vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank begrijpt dit verweer zo dat na een disciplinair straftraject geen strafrechtelijk traject mag volgen, omdat dit strijd oplevert met het beginsel ‘ne bis in idem’ en leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden.
Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt dat een disciplinaire strafoplegging vanwege het plegen van plichtsverzuim niet kan worden aangemerkt als strafvervolging in de zin van artikel 6 EVRM. De verdediging kan dan ook niet worden gevolgd in het standpunt dat na een door de Korpschef gestarte disciplinaire ontslagprocedure - welk ontslag overigens is vernietigd door de bestuursrechter - het Openbaar Ministerie verdachte niet meer kan vervolgen. Anders dan de verdediging meent, is hier van een dubbele vervolging dus geen sprake. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Medeplegen feit 1
De rechtbank heeft geconstateerd dat meerdere zaaksdossiers ten grondslag liggen aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt echter vast dat niet elke verdachte in dit onderzoek in elk zaaksdossier betrokken is geweest. Evenmin blijkt van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de zaaksdossiers in onderling verband. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van medeplegen van alle verdachten ten aanzien van alle ten laste gelegde zaaksdossiers. De verdachten die niet voorkomen in een zaaksdossier zullen daarom voor dat zaaksdossier partieel worden vrijgesproken van het in dat kader ten laste gelegde. Dat betekent echter niet zonder meer dat binnen een zaaksdossier geen sprake kan zijn van medeplegen; de rechtbank zal dit per zaaksdossier beoordelen.
Op grond van het hiervoor overwogene zal verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde partieel worden vrijgesproken van zaaksdossiers 2 ( [adres 2] te [plaats 1] ), 4 ( [adres 3] te [plaats 2] ), 7 ( [adres 4] te [plaats 3] ) en 11 ( [adres 5] te [plaats 3] ).
4.3.2.2
Zaaksdossier 8 ( [adres 6] te [plaats 4] )
Misbruik maken van gezag
De rechtbank stelt de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 oktober 2018 hebben verdachte en [medeverdachte 1] [naam] gecontroleerd. [naam] had geen legitimatie bij zich. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn vervolgens naar de woning van [naam] gegaan aan [adres 6] te [plaats 4] , zodat [naam] papieren kon overleggen om zijn identiteit te bevestigen. Bij de woning is tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij buiten moest wachten, terwijl [naam] binnen zijn papieren ging halen. Verdachte zat op dat moment in de auto. Op het moment dat [naam] het huis in rende, is [medeverdachte 1] achter hem aangerend de woning in. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de woning doorzocht. Daarna is ook verdachte de woning binnengegaan. Ook hij heeft de woning doorzocht. Er is door de bewoners geen toestemming gegeven voor het betreden of doorzoeken van de woning.
Toen verdachte zag dat [medeverdachte 1] de woning betrad, is hij ervan uitgegaan dat [medeverdachte 1] daar toestemming voor had. Verdachte mocht daar naar het oordeel van de rechtbank ook vanuit gaan. Om die reden is er bij het binnentreden geen sprake geweest van medeplegen. Dit geldt echter niet voor het doorzoeken van de woning. Hiervoor bestond geen enkele aanleiding en verdachte had op zijn minst na moeten gaan of [medeverdachte 1] daar toestemming voor had gevraagd en gekregen. Verdachte heeft door dit na te laten en de woning samen met [medeverdachte 1] te doorzoeken misbruik gemaakt van zijn gezag.
Het derde gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde, het in strijd met de waarheid of zeer summier opmaken en/of gebruiken van mutaties en processen-verbaal, kan geen misbruik van gezag opleveren, aangezien daardoor niemand wordt gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. Verdachte wordt daarvan daarom partieel vrijgesproken.
Meineed
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [medeverdachte 1] de sporttas met hennep om 22:46 uur al hadden aangetroffen, terwijl de doorzoeking pas om 23:20 uur werd geopend. Uit de berichten in de whatsappgroep ‘ [naam groep] ’, waar verdachte ook lid van was, wordt immers melding gemaakt van een sporttas bomvol hennep “die ze nog niet hebben gevonden”. Daarnaast blijkt uit het whatsappgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat de sporttas onrechtmatig is aangetroffen. [medeverdachte 1] stuurde dat hij het aantreffen van de sporttas nog recht moest praten op papier, wat er blijk van geeft dat het aantreffen van de sporttas niet ‘recht’ - maar naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig - was. In het mede door verdachte en [medeverdachte 1] op ambtseed en -belofte opgemaakte proces-verbaal is echter gerelateerd dat de sporttas met hennep is aangetroffen bij de doorzoeking die pas vanaf 23:20 uur plaatsvond. Verdachte heeft verklaard dat hij de sporttas eerder heeft aangetroffen en heeft dus ook geweten dat hetgeen is gerelateerd in dit proces-verbaal in strijd met de waarheid was. Verdachte heeft dus samen met [medeverdachte 1] opzettelijk valselijk in strijd met de waarheid in het proces-verbaal verklaard dat zij zijn gestopt met zoeken toen [benadeelde] zei dat ze niet verder mochten zoeken in zijn woning. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn namelijk wel degelijk doorgegaan met zoeken en hebben de sporttas met hennep aangetroffen al voordat de doorzoeking begon. Verdachte heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan het medeplegen van meineed.
4.3.2.3
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van zaaksdossier 8 misbruik heeft gemaakt van zijn gezag, zoals onder 1 is ten laste gelegd en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde meineed. Verdachte wordt voor het onder 1 ten laste gelegde partieel vrijgesproken van zaaksdossiers 2, 4, 7 en 11.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op
24 oktober 2018te [plaats 4] , als politieambtenaar, werkzaam bij het [basisteam] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk door misbruik van gezag iemand heeft gedwongen iets te dulden, immers
hebbenverdachte en zijn mededader zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners en zonder rechtsgrond een woning doorzocht;
Zaakdossier 8 ( [plaats 4] );
2
in de periode van 23 oktober 2018 tot en met 26 oktober 2018, in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, in een onder meer door hem, werkzaam als brigadier van politie bij [basisteam] , ambtsedig opgemaakt proces-verbaal d.d.
25oktober 2018, betreffende [adres 6] te [plaats 4] (zie p. 1055 e.v. van het einddossier), schriftelijk, opzettelijk valselijk een verklaring onder ede heeft afgelegd, door tezamen en in vereniging met zijn mededader, schriftelijk, opzettelijk valselijk in strijd met de waarheid te verklaren:
“Wij zagen dat naast de koolstoffilter een bruin doek aan het plafond hing met daarachter een matras tegen de muur. Gezien de bouw van de woning hadden wij sterk het vermoeden dat er achter dit matras nog een ruimte zou zijn. Echter hoorden wij dat [benadeelde] zei dat wij niet mochten verder zoeken in zijn woning”
en dit proces-verbaal op ambtseed te ondertekenen, zulks terwijl de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de beklaagde of verdachte.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voorop gesteld wordt dat de verdachte een politieambtenaar was, die ten tijde van het delict zijn beroep uitoefende. Verdachte heeft zich in die hoedanigheid schuldig gemaakt aan het misbruik maken van zijn gezag door zonder toestemming, machtiging en rechtsgrond een woning te doorzoeken. Hiermee heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de privacy van de bewoners van deze woning. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan meineed door opzettelijk valselijk een proces-verbaal op te maken. Hij heeft met het op ambtseed opmaken van een valse verklaring een ernstig misdrijf gepleegd, waardoor de goede procesorde in gevaar is gebracht en de rechtsgang kon worden belemmerd. Van verdachte als politieambtenaar moest kunnen worden verwacht dat bewijsmateriaal overeenkomstig de waarheid werd opgemaakt. Met zijn handelen heeft verdachte de integriteit van de politie geschaad en tevens het vertrouwen dat burgers mogen hebben in de rechtsstaat aangetast. Het strafrechtsysteem is onder meer gebaseerd op de bewijskracht die toekomt aan een ambtsedig proces-verbaal. Eenieder moet zonder aarzeling kunnen vertrouwen op de waarheidsgetrouwheid van een dergelijk proces-verbaal. Met het opzettelijk vals opmaken van een ambtsedig proces-verbaal heeft verdachte juist dit vertrouwen beschaamd. Daarmee heeft verdachte niet alleen zichzelf schade toegebracht, maar ook het aanzien van en het vertrouwen in de politie als geheel.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte wordt onder meer meegewogen dat hij een lange staat van dienst had bij de politie en niet is gebleken dat hij eerder is aangesproken op zijn functioneren. Er is een disciplinair onderzoek gestart naar verdachte en hij is als gevolg daarvan ontslagen. Inmiddels heeft hij nieuw werk gevonden. Ter zitting heeft verdachte verklaard nog altijd verdriet van het verlies van zijn baan als politieagent te hebben. Er is veel media-aandacht voor deze zaak geweest en ook dat heeft verdachte niet onberoerd gelaten. Er zijn verschillende berichten verschenen in kranten, op internet en op social media. Deze voor verdachte negatieve publiciteit en in zijn ogen onjuiste berichtgeving hebben bij verdachte geleid tot een sterk gevoel van onrechtvaardigheid. Daarnaast is de persoonlijke impact groot geweest voor verdachte. De verdenking, het langlopende onderzoek en de onzekerheid over de uitkomst van deze strafzaak zijn behoorlijk belastend geweest voor hem en zijn gezin. Voorts gaf verdachte als enige van de vier verdachten toe dat hij een fout heeft gemaakt en daar veel spijt van heeft.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij nooit eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Nu verdachte is ontslagen acht de rechtbank de kans op recidive bovendien klein.
De rechtbank houdt met deze omstandigheden in het voordeel van verdachte rekening bij de bepaling van de strafmaat.
Alles afwegend vindt de rechtbank een taakstraf van 180 uur passend en geboden. De rechtbank realiseert zich dat zij daarbij sterk afwijkt van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf. Dit vindt enerzijds zijn oorzaak in het feit dat de rechtbank aanmerkelijk minder bewezen acht dan de officier van justitie en de hiervoor toegelichte persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM ernstig is overschreden.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank niet komt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een voorwaardelijke gevangenisstraf vindt zij evenmin noodzakelijk, nu verdachte niet langer werkzaam is binnen de politieorganisatie en er sindsdien al geruime tijd verstreken is waarbij geen strafbare feiten door verdachte zijn begaan. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een forse werkstraf in deze op zijn plaats.

7.De benadeelde partij

[benadeelde] (zaaksdossier 8) heeft zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 47,79 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 750,- aan immateriële schade.
Beoordeling
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit ten aanzien van zaaksdossier 8 ( [adres 6] te [plaats 4] ) heeft gepleegd. Dat betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Vanwege de summiere onderbouwing van de vordering en de betwisting van de vordering door de verdediging, acht de rechtbank zich echter onvoldoende ingelicht om de immateriële schade van de benadeelde partij vast te kunnen stellen. Daar is extra onderzoek voor nodig. De behandeling van de vordering levert daardoor een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 207 en 365 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van als ambtenaar door misbruik van gezag iemand dwingen iets te
dulden;
feit 2:medeplegen van in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift aan een
verklaring onder ede rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, opzettelijk een valse
verklaring onder ede afleggen, terwijl de valse verklaring is afgelegd in een
strafzaak ten nadele van de verdachte;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter,
en mrs. P.A.M. Wijffels en D.L.J. Martens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 mei 2025.
De griffier is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2017 tot en met 10 april 2019, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] , althans in de [gemeente] , als (politie)ambtenaar, werkzaam bij het [basisteam] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk door misbruik van gezag iemand heeft gedwongen iets te doen en/of niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- een of meer hulpofficier(en) van justitie op grond van valse en/of onjuiste en/of onvolledige weergegeven of verstrekte informatie (een) machtiging(en) tot binnentreden in (een) woning(en) laten ondertekenen en/of
- zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner(s) en/of zonder machtiging tot binnentreden en/of zonder (rechts)grond(en) een of meer (besloten) erven en/of woning(en) betreden en/of (vervolgens) doorzocht en/of (al dan niet naar aanleiding van vorenstaande)
- (vervolgens) een of meerdere mutaties en/of processen-verbaal in strijd met de waarheid en/of zeer summier opgemaakt en/of gebruikt;
Zaakdossiers 2 ( [plaats 1] ), 4 ( [plaats 2] ), 7 ( [plaats 3] ), 8 ( [plaats 4] ) en 11 ( [plaats 3] );
2
hij, in of omstreeks de periode van 23 oktober 2018 tot en met 26 oktober 2018, in de [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een (onder meer) door hem, werkzaam als brigadier van politie bij [basisteam] , ambtsedig opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2018, betreffende [adres 6] te [plaats 4] (zie p. 1055 e.v. van het einddossier), in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, persoonlijk, opzettelijk valselijk een verklaring onder ede heeft afgelegd, door tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, persoonlijk, schriftelijk, opzettelijk valselijk geheel of ten dele in strijd met de waarheid te verklaren:
- (op pagina 1 van het proces-verbaal) “Hierop zijn wij naar de woning van [benadeelde] en [naam] aan [adres 6] te [plaats 4] gegaan waar wij binnen gelaten werden” en/of
- (op pagina 2 van het proces-verbaal) “Wij zagen dat naast de koolstoffilter een bruin doek aan het plafond hing met daarachter een matras tegen de muur. Gezien de bouw van de woning hadden wij sterk het vermoeden dat er achter dit matras nog een ruimte zou zijn. Echter hoorden wij dat [benadeelde] zei dat wij niet mochten verder zoeken in zijn woning” en/of (vervolgens) dit proces-verbaal op ambtseed/ambtsbelofte te ondertekenen, zulks terwijl de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de beklaagde of verdachte;
subsidiair:
hij, in of omstreeks de periode van 23 oktober 2018 tot en met 26 oktober 2018, in de [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk
a. een proces-verbaal van bevindingen (PL2300-2018162799-4) d.d. 24 oktober 2018 betreffende [adres 6] te [plaats 4] (zie p. 1055 e.v. van het einddossier),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid of vervalsing hierin dat in dat voornoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2018 (telkens), in strijd met de waarheid, staat vermeld en/of is opgenomen met betrekking tot a:
- (op pagina 1 van het proces-verbaal): “Hierop zijn wij naar de woning van [benadeelde] en [naam] aan [adres 6] te [plaats 4] gegaan waar wij binnen gelaten werden” en/of
- (op pagina 2 van het proces-verbaal): “Wij zagen dat naast de koolstoffilter een bruin doek aan het plafond hing met daarachter een matras tegen de muur. Gezien de bouw van de woning hadden wij sterk het vermoeden dat er achter dit matras nog een ruimte zou zijn. Echter hoorden wij dat [benadeelde] zei dat wij niet mochten verder zoeken in zijn woning” en/of
dat hij, in of omstreeks de periode van 23 oktober 2018 tot en met 26 oktober 2018 in de [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een of meer valse of vervalste geschriften, te weten voornoemde proces-verbaal onder a., zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst en/of opzettelijk zodanige geschriften heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en of zijn mededaders wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededaders, genoemde proces-verbaal onder a. op of omstreeks 26 oktober 2018 bij de het Openbaar Ministerie en de Rechtbank heeft ingediend en bestaande die valsheid uit hetgeen hiervoor onder de gedachtestreepjes bij 'met betrekking tot a.' staat gemeld althans is opgenomen als zijnde in strijd met de waarheid.