ECLI:NL:RBZWB:2025:2863

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
BRE 25/2042
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening AIO-aanvulling en vermogen uit erfenis

Op 12 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling). Verzoeker, die samen met zijn echtgenote een bijstandsuitkering ontving, had een AOW-pensioen aangevraagd en verzocht om een AIO-aanvulling. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat verzoeker en zijn echtgenote over meer vermogen beschikten dan de geldende vermogensgrens voor de AIO-aanvulling. Dit vermogen bestond grotendeels uit een erfdeel van verzoekers ouders, waaronder eigendom van twee woningen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoeker en een vertegenwoordiger van de SVB aanwezig waren. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. Hij oordeelde dat verzoeker niet redelijkerwijs kan beschikken over zijn erfdeel, aangezien het gaat om een onverdeelde boedel en er een professionele vereffenaar is benoemd. Hierdoor kon het vermogen van verzoeker niet in de weg staan aan de toekenning van de AIO-aanvulling.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, het besluit van de SVB geschorst en bepaald dat de SVB aan verzoeker een voorschot op de AIO-aanvulling moet toekennen. Tevens is de SVB veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2042 PW
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 mei 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (SVB).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand in de vorm van een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet.
1.1.
Verzoeker en zijn echtgenote hadden samen een bijstandsuitkering voor gehuwden. Nadat aan verzoeker per 3 november 2024 een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen) is toegekend, is dit het enige inkomen van verzoeker en zijn (nog) niet pensioengerechtigde echtgenote. Op 10 februari 2025 heeft verzoeker daarom een AIO-aanvulling aangevraagd op zijn AOW-pensioen.
1.2.
De SVB heeft deze aanvraag met het besluit van 31 maart 2025 afgewezen omdat verzoeker en zijn echtgenote over meer vermogen beschikken dan de voor de AIO-aanvulling geldende vermogensgrens. Dit vermogen bestaat grotendeels uit een aandeel in de erfenis van verzoekers ouders, bestaande uit 1/8 eigendom van twee woningen aan de [adres 1] , met bijbehorend perceel akkerland, en [adres 2] . Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en mr. G.E. Eind namens de SVB.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker en zijn echtgenote sinds november 2024 leven van een halve uitkering, namelijk uitsluitend van verzoekers AOW-pensioen. Zij bewonen een van de twee woningen die onderdeel uitmaken van de erfenis. Het zou wellicht zo kunnen zijn dat verzoeker geen huur betaalt voor die woning, zoals de SVB ter zitting stelde. Maar wat hier ook van zij, gezien de lage inkomsten is voor de voorzieningenrechter duidelijk dat verzoeker niet (meer) kan voorzien in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud. Verzoeker heeft dus een spoedeisend belang bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
Is er vermogen dat in de weg staat aan toekenning van een AIO-aanvulling?
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker vermogen heeft, namelijk een erfdeel uit de erfenis van zijn ouders en een positief saldo op twee bankrekeningen. Partijen verschillen van mening over de hoogte van het vermogen.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de berekening van de omvang van de erfenis als volgt dient plaats te vinden: de waarde van beide woningen inclusief het perceel akkerland -/- de nog openstaande hypotheek + de huurschuld van verzoeker. Het aandeel van verzoeker in deze erfenis is in ieder geval 1/8 deel. Ter zitting heeft de SVB zich op het standpunt gesteld dat hieraan nog moet worden toegevoegd de legitieme portie van verzoeker in de erfenis van zijn moeder. Of dit zo is, kan in de bezwaarprocedure nader worden onderzocht.
4.2.
Het vermogen van verzoeker bestaat dan uit zijn erfdeel + de saldi van zijn bankrekeningen -/- de huurschuld. De exacte omvang van het vermogen kan in de bezwaarprocedure nader worden berekend.
4.3.
Uit de thans beschikbare gegevens blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het vermogen van verzoeker (uitgaande van 1/8 erfdeel) in totaal meer bedraagt dan de voor de AIO-aanvulling geldende vermogensgrens van € 15.540,-. Het vermogen zou dus in de weg kunnen staan aan toekenning van de AIO-aanvulling.
Kan verzoeker redelijkerwijs beschikken over zijn vermogen?
5. Volgens vaste rechtspraak moet de term beschikken (als bedoeld in artikel 34, lid 1 van de Participatiewet) zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. [1] Vast staat dat verzoeker op dit moment niet feitelijk kan beschikken over zijn erfdeel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker meer dan voldoende aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs ook op korte termijn niet feitelijk daarover kan beschikken. Uit de stukken blijkt namelijk dat sprake is van een onverdeelde boedel, waarover meerdere rechtszaken zijn gevoerd en dat inmiddels een professionele vereffenaar is benoemd. Nog daargelaten dat vereffening waarschijnlijk gepaard zal gaan met verkoop van (een van) de woningen. Gelet hierop is niet te verwachten dat verzoeker op korte termijn redelijkerwijs feitelijk over zijn vermogen kan beschikken. Dit betekent dat het vermogen op dit moment niet in de weg staat aan toekenning van een AIO-aanvulling.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, schorst het bestreden besluit en treft de voorlopige voorziening dat de SVB aan verzoeker bij wijze van voorschot met ingang van 10 februari 2025 alsnog een AIO-aanvulling toekent naar de daarvoor geldende norm [2] onder aftrek van de toegekende AOW, tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
6.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de SVB het griffierecht aan verzoeker vergoeden evenals zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
7. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de SVB wellicht kan overgaan tot het verstrekken van een AIO-aanvulling in de vorm van een lening tot verzoeker feitelijk kan beschikken over zijn vermogen. Ook kan het te zijner tijd beschikbaar komen van het vermogen wellicht leiden tot een terugvordering van de AIO-aanvulling door de SVB of van de eerder ontvangen algemene bijstand door de gemeente.
8. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het besluit van 31 maart 2025;
  • treft de voorlopige voorziening dat de SVB aan verzoeker bij wijze van voorschot met ingang van 10 februari 2025 alsnog een AIO-aanvulling toekent naar de daarvoor geldende norm onder aftrek van de toegekende AOW, tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 53,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt de SVB tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2025 door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0086.
2.Artikel 22, aanhef en onder c, van de Participatiewet.