In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het UWV beoordeeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV van 1 mei 2024, waarbij haar een uitkering op grond van de Wet WIA werd toegekend. Eiseres stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar, ingediend op 6 juni 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat eiseres het UWV op 13 februari 2025 in gebreke heeft gesteld, en dat sindsdien de termijn van twee weken is verstreken zonder dat het UWV een nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar geeft het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat het UWV de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die het UWV moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.