In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het UWV beoordeeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV van 9 juli 2024, waarbij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 6 mei 2024 werd toegekend. Eiser stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 15 augustus 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat eiser het UWV op 31 januari 2025 in gebreke heeft gesteld, en dat sindsdien de termijn van twee weken is verstreken zonder dat het UWV een nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen vier maanden na de uitspraak een besluit moet nemen op het bezwaar van eiser. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 453,50 voor proceskosten, omdat het UWV het griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.