4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 2 mei 2024 ontving de politie een melding van een schuurbrand op het perceel aan [woonadres] te [plaats] . Dit betreft het perceel van verdachte. Verdachte heeft nagelaten de hulpdiensten te bellen en gepoogd om zelf de brand te blussen. Terwijl de brand woedde heeft hij, nadat een van de buren de hulpdiensten heeft gebeld, twee kratten met daarin ruim 13 kilo metamfetamine in zijn auto gezet en vervolgens heeft hij zijn auto enkele honderden meters verplaatst. Verdachte is vervolgens teruggekeerd naar zijn perceel en heeft daar tegen de inmiddels aanwezige politie verklaard dat er chemicaliën in de schuur stonden. Nadat de brand was geblust, is in de afgebrande schuur 180,1 kilo amfetaminepasta en 12,5 liter amfetamineolie aangetroffen. Daarnaast is in de schuur en in de tuin een grote hoeveelheid verwerkings- en bewerkingsmaterialen aangetroffen, bestemd voor het vervaardigen van verdovende middelen. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is in de kelder nog eens 240 liter amfetamineolie en 16,3 kilo metamfetamine kristallen en -olie aangetroffen. Verder is in de woning een cryptotelefoon aangetroffen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) het opzettelijk vervaardigen of aanwezig hebben van (met)amfetamine.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen goederen niet van hem zijn. Hij had zijn schuur per 1 april 2024 verhuurd aan een voor hem onbekende man voor de opslag van spullen en hij zou daar € 1.000,- per maand voor krijgen. De schuur was afgesloten met een sleutel en verdachte had de onbekende man een sleutel gegeven. Hij heeft deze man geen vragen gesteld en heeft ook niet gekeken wat er in de schuur stond opgeslagen. Verdachte had enkel een industriële mixer en twee grote kannen in de tuin zien staan, maar niets geroken. Verder had hij eenmaal per week twee andere mannen langs zien komen en deze mannen hadden hem op enig moment om meer opslagruimte gevraagd. Verdachte had vervolgens de mannen kannen in de kelder van zijn woning laten zetten. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment wist dat het geen zuivere koffie was. Tijdens de brand had hij uit paniek de twee kratten in zijn auto gezet, maar hij wist niet dat daar metamfetamine in zat. De cryptotelefoon had hij in de tuin gevonden en hij wist niet wat een cryptotelefoon was.
Opzettelijk vervaardigen harddrugs?
Over het opzettelijk vervaardigen van harddrugs overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel verdachte niet als producent in het drugslab is aangetroffen en de aangetroffen goederen niet zijn onderzocht op zijn DNA, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is die de aangetroffen harddrugs heeft vervaardigd. Uit niets blijkt dat anderen dan verdachte toegang hadden tot zijn terrein en tuinhuis en verdachte heeft zijn daartoe strekkende verklaring op geen enkele wijze ook maar enigszins aannemelijk kunnen maken. Zo heeft hij geen informatie over de man die zijn schuur zou hebben gehuurd en ook niet over de mannen die vervolgens wekelijks op zijn perceel zouden zijn geweest. De toegangscode van zijn camerasysteem heeft verdachte niet aan de politie willen overhandigen, waardoor ook niet geverifieerd kan worden of er anderen op zijn perceel zijn geweest die het drugslab hebben opgezet en werkend hebben gehouden. Daarnaast komt uit getuigenverklaringen van verschillende buren het beeld naar voren dat men elkaar goed in de gaten hield. Verdachte heeft dat ter zitting ook bevestigd. De buren hebben naast verdachte, zijn vriendin en - incidenteel - zijn broer echter geen anderen gezien op het perceel. Bovendien acht de rechtbank het onaannemelijk dat, gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen goederen, niemand in de buurt het zou hebben gezien als onbekenden deze goederen naar het perceel van verdachte hadden gebracht. Ook is het zeer onwaarschijnlijk dat al de aangetroffen verwerkings- en bewerkingsmaterialen en de grote hoeveelheid aangetroffen eindproduct zonder enig toezicht zouden zijn achtergelaten bij iemand die daar niets van wist en niets mee te maken had. Deze aangetroffen hoeveelheid eindproduct vertegenwoordigt namelijk een grote straatwaarde en de kans op ontdekking - en melding bij de politie - zou in het geval van een onwetende, in de directe nabijheid verblijvende verhuurder bijzonder groot zijn. De verklaring van verdachte dat hij niet wist wat er in de kratten zat die hij in zijn auto heeft gezet, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft immers op het moment van de brand juist en enkel het eindproduct veiliggesteld én gepoogd dit aan het zicht te onttrekken. Dat heeft hij gedaan nadat een van de buren de hulpdiensten had gebeld, hetgeen verdachte zelf had nagelaten. Verder acht de rechtbank nog van belang dat er een cryptotelefoon is aangetroffen waarover verdachte eveneens geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd. Gelet op al het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat het verdachte zelf is geweest die zich in zijn schuur heeft beziggehouden met het vervaardigen van (met)amfetamine, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Medeplegen?
Nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de betrokkenheid van anderen, zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk (met)amfetamine heeft vervaardigd, zoals primair ten laste gelegd onder feit 1.
Feit 2
Aangezien verdachte voor dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 januari 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 3 mei 2024, pagina 40, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024109831;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 10 juli 2024, pagina 130, van het einddossier met dossiernummer PL2000-2024109831;
- het geschrift, te weten de kennisgeving van inbeslagname van 3 mei 2024, ongenummerd opgenomen in het einddossier met dossiernummer PL2000-2024109831.