ECLI:NL:RBZWB:2025:2824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
C/02/433785 / KG ZA 25-147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over voorlopige omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die op 9 mei 2025 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, vordert de man een voorlopige omgangsregeling met zijn minderjarige kind, dat bij de vrouw verblijft. De man stelt dat de vrouw zonder overleg met hem is verhuisd naar Zeeland, wat in strijd is met de belangen van het kind. De vrouw voert aan dat de huidige situatie in Zeeland goed is voor het kind en dat er geen sprake is van een kinderontvoering. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2025 is de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een complexe situatie is en dat er een raadsonderzoek moet plaatsvinden om de belangen van het kind te waarborgen. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt over een voorlopige omgangsregeling, waarbij het kind één weekend per twee weken bij de man verblijft. De voorzieningenrechter heeft de partijen veroordeeld tot nakoming van deze afspraken en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer / rolnummer: C/02/433785 / KG ZA 25-147
Vonnis in kort geding van 9 mei 2025
in de zaak van
[de man] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
eiser,
advocaat: mr. G.J.M. Gussenhoven te Zeist ,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. E. Poppe te Middelburg.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het bericht van mr. Gussenhoven van 25 april 2025, met bijlage;
- de mondelinge behandeling op 25 april 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende, thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018.
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3.
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.4.
Op 8 april 2025 heeft de man een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/434148 / FA RK 25-1887) strekkende tot vaststelling gezamenlijk gezag en zorgregeling.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. een voorlopige omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] inhoudende dat [minderjarige] van zondagavond 18.00 uur tot vrijdagochtend 8.00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw [minderjarige] op zondag brengt bij de man en op vrijdag ophaalt van school;
II. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de onder I. gevorderde voorlopige
omgangsregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw hieraan niet voldoet.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De man ziet zich genoodzaakt tot het instellen van deze eis, omdat de vrouw recent, zonder overleg met de man, met [minderjarige] is vertrokken naar haar moeder en stiefvader in Zeeland, op ruim twee uur rijden van de man en de op dat moment nog gezamenlijke woning van partijen in [plaats] . Dit terwijl partijen sinds de geboorte van [minderjarige] de zorg en opvoeding van [minderjarige] altijd feitelijk gezamenlijk hebben gedragen en evenwichtig hebben verdeeld. Ook woont [minderjarige] al zijn hele leven in [plaats] bij de vrouw en de man, en vlakbij zijn grootouders vaderszijde, die ook grotendeels de zorg en opvoeding voor [minderjarige] dragen. Op deze plek gaat [minderjarige] bovendien naar school, ontvangt hij zijn medische zorg, heeft hij vriendjes en is hij vertrouwd. Ondanks dat de vrouw formeel het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitoefent en dus formeel geen toestemming van de man behoeft voor een verhuizing met [minderjarige] , is hier een zeer schrijnende situatie ontstaan, die niet in het belang van [minderjarige] is, zeker gelet op zijn kwetsbaarheid vanwege zijn ernstige hartafwijking en beperkte levensverwachting. De vrouw heeft zonder de man daarvan in kennis te stellen deze situatie voorbereid en binnen enkele dagen gerealiseerd. Daarbij zet de vrouw de man nu in kwaad daglicht; hij zou drugs gebruiken, wietplantjes hebben, een crimineel verleden hebben en agressief zijn, om te verbloemen waar hier daadwerkelijk sprake van is, namelijk een kinderontvoering. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt bovendien dat de man al jaren geen drugs meer gebruikt. Er is daarnaast geen sprake van een noodzaak tot verhuizing van de vrouw naar haar familie in Zeeland; in [plaats] zijn net zoveel woningen te koop en te huur als in Zeeland, en de stiefvader kan de vrouw ook financieel ondersteunen bij een woning in [plaats] . De man is ook bereid om tijdelijk elders te gaan wonen, zodat de vrouw in de voormalige woning van partijen kan verblijven totdat zij een nieuwe woning in de buurt van [plaats] heeft gevonden. [minderjarige] moet in ieder geval terugkeren naar zijn oude situatie. Hij heeft er recht op en belang bij dat hij zijn intensieve relatie met zijn vader kan voortzetten, weer naar oude school gaat en in zijn vertrouwde omgeving kan verblijven. Nu de man thans nog niet met het gezag over [minderjarige] is belast, dient er daarom een omgangsregeling te worden vastgesteld op basis waarvan [minderjarige] doordeweeks bij de man verblijft. In het weekend kan [minderjarige] dan eventueel bij de vrouw in Zeeland verblijven.
Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat er een omgangsregeling moet worden vastgesteld op basis waarvan [minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de man verblijft. Er is geen enkele indicatie dat het contact tussen [minderjarige] en de man in eerste instantie onder begeleiding moet plaatsvinden op neutraal terrein, of moet worden opgebouwd. De man stelt tot slot dat de vrouw in beginsel het halen en brengen van [minderjarige] voor de omgang met de man voor haar rekening moet nemen, nu zij de keuze heeft gemaakt om zo ver weg te gaan wonen en omdat de man nu ook op vrijdag werkt om de woning te kunnen blijven bekostigen. Tot slot benoemt de man dat hij zich zorgen maakt over [minderjarige] bij de vrouw. Zij lijkt de beperkingen van [minderjarige] niet serieus te nemen, nu tot op heden juist door artsen werd gesteld dat voetbal niet goed zou zijn voor [minderjarige] .
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man en concludeert tot afwijzing van die vorderingen.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer voert de vrouw, kort samengevat, het navolgende aan.
De vrouw stelt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de huidige situatie wordt voortgezet nu [minderjarige] inmiddels twee maanden in Zeeland woont, hier speciaal basisonderwijs volgt en het goed naar zijn zin heeft. Ook is [minderjarige] aangemeld voor voetbal en zwemles. Daarnaast kan de zorg voor [minderjarige] vanuit het Wilhelmina Kinderziekenhuis worden voortgezet en heeft de vrouw werk gevonden. Daar komt bij dat de oude school van [minderjarige] is opgezegd en dat hij nu een andere indicatie heeft. Als [minderjarige] al zou kunnen terugkeren naar zijn vorige school, wat de man niet heeft onderbouwd, moet deze indicatie eerst weer worden omgezet voordat [minderjarige] daar kan starten, en dat zal enkele weken duren. [minderjarige] zal dan bovendien moeten verhuizen, en dat is een te vergaande beslissing voor een kort gedingprocedure. De vrouw heeft er ook moeite mee dat de man feitelijk vraagt om [minderjarige] aan hem toe te vertrouwen, terwijl hij niet met het gezag over [minderjarige] is belast. De onderhavige procedure is volgens de vrouw enkel bedoeld om te bezien hoe het contact tussen [minderjarige] en de man op een veilige manier vanuit de huidige situatie kan worden opgestart. De vrouw vindt het van groot belang voor [minderjarige] dat dit zo snel mogelijk gebeurt. Zij heeft daar ook al diverse voorstellen voor gedaan, maar het lukt partijen niet om tot afspraken te komen. De vrouw heeft ook steeds contact gehouden met de man over [minderjarige] en hem foto’s toegestuurd. Van een kinderontvoering is dan ook geen sprake. Daarbij stelt de vrouw voor om [minderjarige] uiteindelijk één weekend per veertien dagen bij de man te laten verblijven, waarbij het halen en brengen tussen partijen wordt verdeeld. Dit wil de vrouw het liefst rustig opbouwen gelet op het wantrouwen tussen partijen, maar de vrouw kan wel instemmen met een weekendregeling. Ook is de vrouw bereid om extra belmomenten af te spreken en vaker foto’s te versturen. Verder merkt de vrouw op dat de ouders van de man niet zo’n opvoedende rol in het leven van [minderjarige] hebben gespeeld als de man doet overkomen. Zij hebben inderdaad regelmatig op [minderjarige] gepast, maar zij woonden twee deuren verder en hebben een zeer intensieve relatie met de man. De vrouw heeft deze situatie steeds geaccepteerd om de verhoudingen niet onder druk te zetten. Uiteindelijk zijn de spanningen steeds hoger opgelopen tussen partijen en zijn ook de grootouders vaderszijde daarin betrokken geraakt. Onder meer daarom kan de vrouw niet terugkeren naar de voormalige woning van partijen. Daarbij komt dat de vrouw buiten wat familie geen netwerk heeft in [plaats] , en haar familie niet in de mogelijkheid verkeert om de vrouw en [minderjarige] (tijdelijk) te huisvesten. Ook zit de woningmarkt dusdanig op slot dat er voor de vrouw sprake was van een noodzaak om naar haar moeder en stiefvader in Zeeland te vertrekken. Zij hebben wel de faciliteiten om de vrouw en [minderjarige] te huisvesten. Tot slot betwist de vrouw dat de man geen drugs meer gebruikt. Ook om die reden kon de situatie waarbij de vrouw met [minderjarige] bij de man en vlakbij zijn grootouders woonde, niet langer standhouden.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering vast.
4.2.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling van 11 april 2025, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De Raad vindt dat er sprake is van een zeer complexe situatie, waarbij de verhalen van partijen ook nog eens zeer tegenstrijdig zijn. Daardoor kan de Raad op dit moment geen gedegen belangenafweging maken voor [minderjarige] . De Raad biedt daarom een Raadsonderzoek aan, zodat goed en zorgvuldig kan onderzocht wat er in het belang van [minderjarige] is. Dit kan vanwege het spoedkarakter van deze zaak versneld worden verricht, maar zal alsnog enkele maanden in beslag nemen. Daarbij adviseert de Raad om in de tussentijd de situatie van [minderjarige] op de huidige wijze voort te zetten. [minderjarige] is net verhuisd naar een plek op twee uur rijden van zijn vorige woonplaats en gaat naar een nieuwe school, en zal hier nog aan moeten wennen. Het is niet in zijn belang om hem nu weer te verplaatsen. Wel moet het contact tussen [minderjarige] en zijn vader en zijn opa en oma vaderszijde spoedig worden hervat nu zij belangrijke hechtingsfiguren voor [minderjarige] zijn en [minderjarige] hen tot voor kort vrijwel dagelijks zag. Het is aan partijen om daar nu afspraken over te maken. Daarbij benoemt de Raad dat partijen het halen en brengen van [minderjarige] bij voorkeur samen vormgeven. De Raad vindt het tot slot wel een zorg dat de vrouw, ondanks dat zij met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] is belast, op een zeer korte termijn deze enorm ingrijpende beslissing heeft genomen zonder daarin het overleg te zoeken met de man.
4.3.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Raadsonderzoek ten behoeve van de bodemprocedure
4.4.
De voorzieningenrechter is met de Raad van oordeel dat er sprake is van een complexe situatie, waarover thans nog erg veel onduidelijkheid bestaat vanwege de tegenstrijdige verhalen van partijen. Gelet daarop en vanwege het ingrijpende karakter van de voorliggende vorderingen van de man, acht de voorzieningenrechter zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om in het beperkte kader van dit kort geding een voor [minderjarige] goede beslissing te kunnen geven. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een onderzoek door de Raad te gelasten ten behoeve van de reeds opgestarte bodemprocedure. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2025 met het verrichten van een raadsonderzoek hebben ingestemd. De Raad zal worden verzocht onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders c.q. omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de zorgregeling c.q. omgangsregeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
4.5.
Het raadsrapport is bestemd om tot advies te dienen in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter acht het, in het licht van het vorenstaande en met het oog op de belangen van de minderjarige, belangrijk dat het raadsonderzoek zo spoedig als mogelijk zal starten zodat er geen tijd verloren gaat. Aangezien er enige tijd nodig zal zijn voor het verrichten van een zorgvuldig en gedegen onderzoek, zal de mondelinge behandeling in de bodemprocedure plaatsvinden in de periode (eind) juli-augustus 2025. De Raad wordt verzocht tijdig voorafgaand aan deze mondelinge behandeling het raadsrapport en bijbehorend advies aan de rechtbank en (de advocaten van) partijen te doen toekomen.
Overeenstemming
4.6.
Gehoord het advies van de Raad hebben partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over een voorlopige omgangsregeling. Zij zijn het volgende overeengekomen:
  • [minderjarige] verblijft met ingang van 2 mei 2025 één weekend per twee weken bij de man, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt op vrijdag tussen 18:00 – 19:00 uur en de man [minderjarige] op zondag naar de vrouw brengt tussen 18:00 – 19:00 uur;
  • [minderjarige] verblijft de komende zomervakantie in ieder geval één week bij de man. Wanneer de man twee weken vrij kan krijgen van zijn werk, stemt de vrouw ermee in dat [minderjarige] in dat geval twee aaneensluitende weken bij de man verblijft in de zomervakantie, ofwel gedurende de eerste twee weken van de vakantie van [minderjarige] , ofwel gedurende de laatste twee weken. Partijen zullen daarover in overleg treden;
  • Er vindt wekelijks op woensdagavond tussen 17:30 – 18:30 uur telefonisch contact plaats tussen [minderjarige] en de man, waarbij [minderjarige] in een afgesloten ruimte verblijft. De man zal voor deze belmomenten een telefoon voor [minderjarige] aanschaffen. De vrouw zal deze telefoon buiten de belmomenten tussen [minderjarige] en de man, en tussen [minderjarige] en de grootouders vaderszijde in beheer hebben;
  • Mocht [minderjarige] behoefte hebben aan telefonisch contact met de andere ouder, dan stellen beide partijen hem in de gelegenheid om deze ouder te bellen;
  • De vrouw stuurt de man twee keer per week een update met informatie en foto’s van [minderjarige] . Bij dringende aangelegenheden belt de vrouw de man op.
4.7.
De voorzieningenrechter zal beide partijen veroordelen tot nakoming van de gemaakte afspraken. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt partijen tot nakoming van de tussen hen gemaakte afspraken, zoals vermeld onder rechtsoverweging 4.6;
5.2.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemproceduresmet zaak-/rekestnummer C/02/434148 / FA RK 25-1887
MET SPOEDeen onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen, welk rapport tijdig voorafgaand aan de nog te plannen mondelinge behandeling in juli of augustus 2025 dient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.