ECLI:NL:RBZWB:2025:2803

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
02-187209-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor faillissementsfraude met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 9 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte, geboren in 1963, was als bestuurder van de rechtspersoon [B.V. 2] betrokken bij het faillissement van [B.V. 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om de curator van inlichtingen te voorzien. Dit betrof onder andere het niet verstrekken van de administratie en het geven van onjuiste informatie over de activa van de failliete vennootschap. De rechtbank achtte zowel feit 1 als feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, [B.V. 3], die een schadevergoeding van $ 2.420.000,00 vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er onvoldoende causaal verband was tussen de feiten en de gevorderde schade. De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-187209-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:in de periode van 18 februari 2020 tot en met 18 februari 2022 in een faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht;
feit 2:in de periode van 18 februari 2020 tot en met 3 april 2020 opzettelijk niet de administratie aan de curator heeft verstrekt dan wel dat hij door zijn schuld geen administratie heeft gevoerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier feit 1 en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak. Feit 1 kan niet worden bewezen omdat uit het dossier blijkt dat verdachte vanaf het begin af aan heeft voldaan aan zijn wettelijke plicht tot het verstrekken van inlichtingen aan de curator.
Het onder feit 2 primair tenlastegelegde kan niet worden bewezen omdat uit het dossier blijkt dat verdachte meteen alle beschikbare informatie heeft overgelegd aan de curator. Voor het onder 2 subsidiair tenlastegelegde geldt dat de ten laste gelegde periode geheel is gelegen nadat [B.V. 1] failliet is verklaard. Vanaf die datum verliest de bestuurder van de failliet van rechtswege de beschikking en het beheer over het faillissementsvermogen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en wat op zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 oktober 2018 zijn [B.V. 1] en [B.V. 2] opgericht. [B.V. 1] heeft als enig aandeelhouder en bestuurder [B.V. 2] Verdachte is van 15 november 2019 tot en met 3 april 2020 aandeelhouder en bestuurder geweest van [B.V. 2] .
Op 19 november 2018 heeft [B.V. 1] een koopovereenkomst gesloten met [B.V. 3] Deze koopovereenkomst strekte tot levering van een zeer krachtige computer die voorzien moest zijn van een software geschikt voor hosting en in het bijzonder “mining”. De afgesproken koopsom van $2.420.000,-- is door [B.V. 3] aan [B.V. 1] betaald in twee termijnen; de eerste termijn van $1.000.000,-- is op 27 november 2018 voldaan en de tweede termijn van $1.420.000,-- is op 26 december 2018 voldaan.
Ten behoeve van de bouw van deze computer is een zeecontainer geplaatst in een loods die door [B.V. 1] gehuurd werd van [naam] . Levering van de computer aan [B.V. 3] heeft nooit plaatsgevonden.
Bij pandakte van 10 januari 2020 heeft [B.V. 1] , vertegenwoordigd door verdachte, aan [naam] de volgende activa verpand:
a. De openstaande posten debiteuren van [B.V. 1]
b. De voorraad en inventaris die onderdeel zijn of onderdeel behoren te zijn van
de ontwikkelde FGPA unit
c. De ontwikkelde software van of ten behoeve van [B.V. 1]
d. Al het overige actief van [B.V. 1] .
Op 14 februari 2020 heeft de buitengewone vergadering van aandeelhouders van [B.V. 1] besloten tot het doen van een eigen aangifte van faillissement, waarna de vennootschap op 18 februari 2020 failliet is verklaard.
Op 6 april 2022 heeft de curator aangifte gedaan van faillissementsfraude. De curator heeft onder meer verklaard dat er onvoldoende gegevens zijn om de rechten en plichten van het failliete bedrijf vast te kunnen stellen.
Feit 1
Uit de aangifte van de [curator] (hierna: de curator) blijkt dat verdachte op meerdere momenten een onjuiste voorstelling heeft gegeven van de omvang van de activa in de boedel. Zo heeft verdachte in de eigen aangifte faillietverklaring vermeld dat de bezittingen van [B.V. 1] € 0,00 bedroegen. Later, tijdens het gesprek met de curator op 18 februari 2020, heeft verdachte aangegeven dat er nog wel activa zijn, namelijk één à anderhalve pallet met computeronderdelen. Deze ruimte met computeronderdelen heeft verdachte op 21 februari 2020 aan de curator laten zien. Echter, later is gebleken dat er nog een ruimte is, namelijk de ruimte met daarin de zeecontainer waar de computer in werd gebouwd. Verdachte heeft uit eigen beweging niets tegen de curator gezegd over deze zeecontainer en vond niet – zo heeft verdachte op zitting verklaard – dat hij dat aan de curator moest vertellen.
Door de verdediging is op zitting over deze zeecontainer aangevoerd dat, doordat deze zeecontainer met inhoud was verpand aan de heer [naam] en dit pandrecht was uitgewonnen, deze container niet meer tot de activa van [B.V. 1] behoorde en verdachte daarom niet verplicht was de curator hierover te informeren. De rechtbank is van oordeel dat bij het verstrekken van inlichtingen over de activa ook hoort het geven van inlichtingen over de verpanding van de activa relatief kort voordat de eigen aangifte van faillissement van [B.V. 1] is gedaan. Het volledig en juist informeren van de curator omvat ook het verstrekken van deze informatie. Dit is namelijk vereist voor het geven van een volledig beeld over alle activa. Uit het gespreksverslag van 18 februari 2020 blijkt ook dat de curator verdachte heeft gevraagd om een volledig beeld te geven over het verloop van de activa. In het gespreksverslag staat immers vermeld dat verdachte inzichtelijke cijfers dient aan te leveren vanaf de oprichting van de BV tot aan het faillissement.
Verder stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat verdachte meerdere malen niet heeft gereageerd op verzoeken (e-mails) van de curator dan wel dat dat verdachte naar aanleiding van die e-mails niet de verlangde documenten of informatie aan de curator heeft gegeven. Dit betreffen de e-mails op de volgende data:
  • 28 februari 2020;
  • 5 maart 2020;
  • 3 november 2021;
  • 6 december 2021;
  • 27 januari 2022;
  • 18 februari 2022.
Verdachte heeft hierover op de zitting verklaard dat hij in maart 2020 tijdig heeft gereageerd door twee ordners met administratie te verstrekken en hij het niet nodig vond om te reageren op de latere e-mails, omdat hij van mening was dat de curator alles had middels de overgelegde twee ordners. De curator heeft verdachte echter na maart 2020 herhaaldelijk verzocht om meer informatie te geven over de eigendommen die waren uitgewonnen door de pandhouder.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 18 februari 2020 tot en met 18 februari 2022 opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn wettelijke plicht om de curator van inlichtingen te voorzien en dat hij opzettelijk onjuiste en onvolledige inlichtingen heeft gegeven.
Feit 2
Gelet op wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank ook dit feit wettig en overtuigend bewezen. Uit het voorgaande blijkt namelijk dat verdachte in de periode van 18 februari 2020 tot en met 3 april 2020 opzettelijk niet de gevoerde en/of bewaarde administratie omtrent de activa aan de curator heeft verstrekt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1in de periode van 18 februari 2020 tot en met 18 februari 2022 te Roosendaal, althans in Nederland, in het faillissement van de rechtspersoon [B.V. 1] wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden opzettelijk heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk onjuiste en onvolledige inlichtingen heeft gegeven, door meermalen niet te reageren op (e-mail)verzoeken van of namens de curator en niet te voldoen aan het verzoek om administratie en/of inlichtingen te geven en de omvang van de activa in de boedel onjuist voor te stellen;
Feit 2als bestuurder van de rechtspersoon [B.V. 2] , tijdens het faillissement van de rechtspersoon [B.V. 1] , in de periode 18 februari 2020 tot en met 3 april 2020 te Roosendaal, althans in Nederland, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en/of bewaarde administratie en/of de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers (de activa) in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 18 februari 2020 is [B.V. 1] failliet verklaard. Verdachte was als bestuurder van [B.V. 2] verantwoordelijk voor het aanleveren van informatie aan de curator voor de afhandeling van het faillissement van [B.V. 1] In plaats van openheid van zaken te geven over de activa van de onderneming aan de curator, heeft verdachte geen gehoor gegeven aan de oproepen van de curator om de door hem gevraagde inlichtingen te geven. Ook heeft verdachte de administratie omtrent de activa niet aan de curator verstrekt en heeft hij de omvang van de activa onjuist voorgesteld. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten. Met zijn handelen heeft verdachte de curator niet het vereiste inzicht geboden in de financiële positie van de onderneming. Verdachte heeft bewust het bestaan van de zeecontainer met de computer(-onderdelen en software) verzwegen voor de curator en heeft onvoldoende informatie aangeleverd over de (waarde van) de zeecontainer met de computer die was uitgewonnen met het pandrecht. Daarmee heeft verdachte de taak van de curator om het faillissement in het belang van de schuldeisers af te wikkelen bemoeilijkt. In dit geval betreft dit één schuldeiser, die een bedrag van $ 2.420.000,00 had betaald voor een te leveren computer en niets heeft ontvangen.
Verder weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte zijn proceshouding mee. Op zitting heeft verdachte bij herhaling verklaard dat de curator bepaalde dingen zelf maar moest uitzoeken. Verdachte is dan ook niet schuldbewust, heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelen als bestuurder en legt de verantwoordelijkheid bij de curator.
De rechtbank constateert nog dat er een lange periode zit tussen het verhoor van verdachte en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Van een overschrijding van de redelijke termijn blijkt niet uit het dossier.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij legt conform deze eis aan verdachte op een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [B.V. 3] vordert een schadevergoeding van $ 2.420.000,00 voor de feiten 1 en 2.
[B.V. 3] heeft genoemd bedrag voldaan aan de inmiddels gefailleerde vennootschap en heeft de door haar gekochte computer nooit geleverd gekregen. De daaruit voortvloeiende schade kan gevorderd worden in een civielrechtelijke procedure. Gelet op de tenlastegelegde feiten in deze strafzaak bestaat tussen deze feiten en de gevorderde schadevergoeding onvoldoende causaal verband. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 194 en 344a van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:in staat van faillissement verklaard en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden wegblijven/weigeren de vereiste inlichtingen te geven/opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen geven;
feit 2 primair:als bestuurder van een rechtspersoon, tijdens het faillissement van de rechtspersoon, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [B.V. 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [B.V. 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 mei 2025.
Mr. H. Remerie is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
Hij, in of omstreeks de periode van 18 februari 2020 tot en met 18 februari 2022 te Roosendaal, althans in Nederland, in het faillissement van de rechtspersoon [B.V. 1] wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk onjuiste en/of onvolledige inlichtingen heeft gegeven, door meermalen niet te reageren op (e-mail)verzoeken van of namens de (waarnemend) curator en/of niet te voldoen aan het verzoek om administratie en/of inlichtingen te geven en/of de omvang van de activa in de boedel onjuist voor te stellen.
(art. 194 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij als bestuurder van de rechtspersoon [B.V. 2] , tijdens het faillissement van de rechtspersoon [B.V. 1] , in of omstreeks de periode 18 februari 2020 tot en met 3 april 2020 te Roosendaal, althans in Nederland, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en/of bewaarde administratie en/of de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers (de activa, grootboekkaarten van de vennootschap over de periode van het bestaan van de vennootschap tot en met het faillissement, de balans van 2020 tot en met faillissement, en/of de winst- en verliesrekening van 2020 tot en met faillissement) in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt.
(art. 344a lid 2 ahf/ond 1° Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij als bestuurder van de rechtspersoon [B.V. 2] , tijdens het faillissement van de rechtspersoon [B.V. 1] , te weten in of omstreeks de periode 18 februari 2020 tot en met 3 april 2020 te Roosendaal, althans in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam waardoor het aan zijn schuld te wijten was dat niet werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt, immers heeft hij, verdachte, geen administratie gevoerd of doen voeren op zodanige wijze dat hieruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van die rechtspersoon konden worden gekend.
(art. 344b lid 2 Wetboek van Strafrecht)