4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en wat op zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 oktober 2018 zijn [B.V. 1] en [B.V. 2] opgericht. [B.V. 1] heeft als enig aandeelhouder en bestuurder [B.V. 2] Verdachte is van 15 november 2019 tot en met 3 april 2020 aandeelhouder en bestuurder geweest van [B.V. 2] .
Op 19 november 2018 heeft [B.V. 1] een koopovereenkomst gesloten met [B.V. 3] Deze koopovereenkomst strekte tot levering van een zeer krachtige computer die voorzien moest zijn van een software geschikt voor hosting en in het bijzonder “mining”. De afgesproken koopsom van $2.420.000,-- is door [B.V. 3] aan [B.V. 1] betaald in twee termijnen; de eerste termijn van $1.000.000,-- is op 27 november 2018 voldaan en de tweede termijn van $1.420.000,-- is op 26 december 2018 voldaan.
Ten behoeve van de bouw van deze computer is een zeecontainer geplaatst in een loods die door [B.V. 1] gehuurd werd van [naam] . Levering van de computer aan [B.V. 3] heeft nooit plaatsgevonden.
Bij pandakte van 10 januari 2020 heeft [B.V. 1] , vertegenwoordigd door verdachte, aan [naam] de volgende activa verpand:
a. De openstaande posten debiteuren van [B.V. 1]
b. De voorraad en inventaris die onderdeel zijn of onderdeel behoren te zijn van
de ontwikkelde FGPA unit
c. De ontwikkelde software van of ten behoeve van [B.V. 1]
d. Al het overige actief van [B.V. 1] .
Op 14 februari 2020 heeft de buitengewone vergadering van aandeelhouders van [B.V. 1] besloten tot het doen van een eigen aangifte van faillissement, waarna de vennootschap op 18 februari 2020 failliet is verklaard.
Op 6 april 2022 heeft de curator aangifte gedaan van faillissementsfraude. De curator heeft onder meer verklaard dat er onvoldoende gegevens zijn om de rechten en plichten van het failliete bedrijf vast te kunnen stellen.
Feit 1
Uit de aangifte van de [curator] (hierna: de curator) blijkt dat verdachte op meerdere momenten een onjuiste voorstelling heeft gegeven van de omvang van de activa in de boedel. Zo heeft verdachte in de eigen aangifte faillietverklaring vermeld dat de bezittingen van [B.V. 1] € 0,00 bedroegen. Later, tijdens het gesprek met de curator op 18 februari 2020, heeft verdachte aangegeven dat er nog wel activa zijn, namelijk één à anderhalve pallet met computeronderdelen. Deze ruimte met computeronderdelen heeft verdachte op 21 februari 2020 aan de curator laten zien. Echter, later is gebleken dat er nog een ruimte is, namelijk de ruimte met daarin de zeecontainer waar de computer in werd gebouwd. Verdachte heeft uit eigen beweging niets tegen de curator gezegd over deze zeecontainer en vond niet – zo heeft verdachte op zitting verklaard – dat hij dat aan de curator moest vertellen.
Door de verdediging is op zitting over deze zeecontainer aangevoerd dat, doordat deze zeecontainer met inhoud was verpand aan de heer [naam] en dit pandrecht was uitgewonnen, deze container niet meer tot de activa van [B.V. 1] behoorde en verdachte daarom niet verplicht was de curator hierover te informeren. De rechtbank is van oordeel dat bij het verstrekken van inlichtingen over de activa ook hoort het geven van inlichtingen over de verpanding van de activa relatief kort voordat de eigen aangifte van faillissement van [B.V. 1] is gedaan. Het volledig en juist informeren van de curator omvat ook het verstrekken van deze informatie. Dit is namelijk vereist voor het geven van een volledig beeld over alle activa. Uit het gespreksverslag van 18 februari 2020 blijkt ook dat de curator verdachte heeft gevraagd om een volledig beeld te geven over het verloop van de activa. In het gespreksverslag staat immers vermeld dat verdachte inzichtelijke cijfers dient aan te leveren vanaf de oprichting van de BV tot aan het faillissement.
Verder stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat verdachte meerdere malen niet heeft gereageerd op verzoeken (e-mails) van de curator dan wel dat dat verdachte naar aanleiding van die e-mails niet de verlangde documenten of informatie aan de curator heeft gegeven. Dit betreffen de e-mails op de volgende data:
- 28 februari 2020;
- 5 maart 2020;
- 3 november 2021;
- 6 december 2021;
- 27 januari 2022;
- 18 februari 2022.
Verdachte heeft hierover op de zitting verklaard dat hij in maart 2020 tijdig heeft gereageerd door twee ordners met administratie te verstrekken en hij het niet nodig vond om te reageren op de latere e-mails, omdat hij van mening was dat de curator alles had middels de overgelegde twee ordners. De curator heeft verdachte echter na maart 2020 herhaaldelijk verzocht om meer informatie te geven over de eigendommen die waren uitgewonnen door de pandhouder.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 18 februari 2020 tot en met 18 februari 2022 opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn wettelijke plicht om de curator van inlichtingen te voorzien en dat hij opzettelijk onjuiste en onvolledige inlichtingen heeft gegeven.
Feit 2
Gelet op wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank ook dit feit wettig en overtuigend bewezen. Uit het voorgaande blijkt namelijk dat verdachte in de periode van 18 februari 2020 tot en met 3 april 2020 opzettelijk niet de gevoerde en/of bewaarde administratie omtrent de activa aan de curator heeft verstrekt.