ECLI:NL:RBZWB:2025:2783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/02/433309 / JE RK 25-538
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pellikaan
  • M. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinsdynamiek met voortdurende ouderstrijd

Op 24 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarigen, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de hulpverlening stagneert door voortdurende conflicten tussen de ouders, vooral door de vader die zich verzet tegen de hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van drie maanden, met een tussentijds toetsmoment, om de hulpverlening voor de minderjarigen te waarborgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de aanhoudende bedreigingen voor de ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de minderjarigen voorop staat en dat de ouders moeten samenwerken met de hulpverlening om de situatie te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433309 / JE RK 25-538
Datum uitspraak: 24 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 19 maart 2025, ingekomen bij de griffie op 21 maart 2025;
  • de brief met bijlagen van de GI van 3 april 2025, inhoudende een wijziging van het verzoek, ingekomen bij de griffie op 7 april 2025;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de vader van 11 april 2025;
  • de brief van de GI van 16 april 2025, inhoudende een wijziging van het verzoek, ingekomen bij de griffie op 17 april 2025;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 april 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder;
- de vader;
  • drie vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover op 14 april 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] is bij de moeder. Hij verblijft bij de moeder.
2.3.
De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] is bij de vader. Hij verblijft zowel bij de vader als bij de moeder.
2.4.
Bij beschikking van 10 februari 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 14 februari 2025 tot 25 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van drie maanden.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI haar verzoek gewijzigd en verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van zes maanden, met een tussentijds toetsmoment na drie maanden. De GI heeft haar gewijzigde verzoek na de mondelinge behandeling schriftelijk bevestigd.
3.3.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, samengevat, aangevoerd dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. Bij aanvang van de ondertoezichtstelling is duidelijk gecommuniceerd dat de GI alleen betrokken zou zijn om hulpverlening voor de minderjarigen in te zetten en niet voor de ouders. Deze afspraak is gemaakt omdat de ouders hierin bij de eerder betrokken gecertificeerde instelling vast liepen. Vanwege de voorkeur van de ouders heeft de GI ingezet op hulpverlening vanuit [jeugddienst] . Helaas is dit pas in september 2024 gestart door moeilijkheden rondom de financiering. [jeugddienst] heeft de planning voor de hulpverlening van [minderjarige 2] met de ouders gedeeld en hier hebben beide ouders akkoord op gegeven. Tijdens de eerste evaluatie werd gezien dat [minderjarige 2] baat heeft bij de hulpverlening. Op een gegeven moment kwam er een kleine wijziging in de planning. De vader was het daar niet mee eens en gaf aan dat [minderjarige 2] niet meer naar de hulpverlening mocht, ondanks dat [minderjarige 2] dat zelf wel graag wilde. Op het moment dat de GI met akkoord van de moeder, [jeugddienst] en [minderjarige 2] aangeeft dat de hulpverlening toch door moet gaan, wordt gezien dat de vader in de weerstand schiet. De vader voelt zich in deze situatie, evenals in vele andere, over het hoofd gezien. Omdat dit een terugkerend probleem is bij de vader, heeft [jeugddienst] ervoor gekozen om de hulpverlening voor [minderjarige 2] stil te leggen. De GI heeft de ouders gevraagd in gesprek te gaan met [jeugddienst] om ervoor te zorgen dat de hulpverlening gecontinueerd wordt. Tot op heden heeft dit gesprek nog niet plaatsgevonden waardoor de hulpverlening voor [minderjarige 2] nog altijd stil ligt.
4.2.
Voor [minderjarige 1] heeft het traject bij [jeugddienst] niet gewerkt. [minderjarige 1] geeft aan geen hulpverlening nodig te hebben en dat hij vindt dat [jeugddienst] niet bij hem past. In overleg met de ouders is daarom gekeken naar een andere organisatie. Uit dit overleg is organisatie [jeugdzorg] gekomen. De werkwijze van [jeugdzorg] is dat zij eerst een gesprek met de minderjarige voeren en daarna met de ouders. De vader was het niet eens met deze aanpak. Ondanks verschillende pogingen om de werkwijze aan de vader uit te leggen, heeft de vader besloten niet akkoord te gaan. Hierdoor is het intakegesprek uitgesteld. Desondanks heeft [jeugdzorg] gisteren laten weten dat er vanaf 1 mei 2025 een passende begeleider voor [minderjarige 1] beschikbaar is.
4.3.
Concluderend is er nog geen vooruitgang geboekt in het behalen van de doelen omdat de juiste hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet tijdig is gestart, maar vooral vanwege de strijd waar de ouders in zitten en het door de vader vertragen en/of stagneren van de hulpverlening. Zowel de GI, de scholen van de minderjarigen als de hulpverlening merken dat de focus op de minderjarigen telkens wordt verstoord door de voortdurende strijd van de ouders. De GI heeft de afgelopen periode zo goed als mogelijk geprobeerd om uit de strijd van de ouders te blijven en gesprekken met de vader te voeren om duidelijke afspraken te maken, maar dit heeft niet mogen baten. In de afgelopen periode heeft de GI vooral tijd besteed aan het reageren op e-mails van de vader, het aanhoren van zijn ontevredenheid en andere gerelateerde zaken. Dit heeft ertoe geleid dat de beschikbare tijd van de GI grotendeels naar de ouders ging in plaats van de minderjarigen. Het gedrag van de vader zorgt er daarnaast voor dat de GI en de hulpverlening handelingsverlegen worden.
4.4.
Gelet op het voorgaande acht de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden onverminderd in hun ontwikkeling bedreigd, maar de GI kan door de constante strijd van de ouders en stagnatie vanuit de vader niet meer bereiken dan de afgelopen jaren al is geprobeerd. Daarom heeft de GI een wijziging van het verzoek ingediend inhoudende een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden in plaats van twaalf maanden. De GI wil deze drie maanden gebruiken om de hulpverlening voor [minderjarige 1] goed weg te zetten en de hulpverlening voor [minderjarige 2] weer op te starten.
4.5.
Naar aanleiding van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, heeft de GI besloten haar verzoek aan te passen en te verzoeken om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden, met een tussentijds toetsmoment na drie maanden. Op die manier kan de GI nog drie maanden volledig focussen op de minderjarigen en kunnen de ouders nog drie maanden inzetten op hun individuele hulpverlening. Na drie maanden dient getoetst te worden of de GI haar aandacht bij de minderjarigen heeft kunnen houden in plaats van bij de ouders, zoals nu het geval is.

5.De standpunten van de minderjarigen en de belanghebbenden

5.1.
[minderjarige 2] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat hij wil dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd omdat de jeugdbeschermers hem goed helpen. Hij heeft ook aangegeven liever niet meer bij zijn vader te verblijven en dat hij nog steeds last heeft van de ruzies tussen zijn ouders. [minderjarige 2] zou het heel fijn vinden als zijn ouders allebei bij zijn voetbalwedstrijden komen kijken. [minderjarige 2] heeft verder verteld dat hij het fijn vond om te praten bij [jeugddienst] . Op dit moment is [jeugddienst] gestopt omdat zijn vader niet meer wil dat hij daarheen gaat.
5.2.
[minderjarige 1] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat hij een verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Sinds hij geen contact meer heeft met zijn vader gaat het goed met hem. Hij heeft daarom ook geen hulpverlening nodig. Daarbij heeft hij ook niets meer gehoord van hulpverleningsorganisatie [jeugdzorg] .
5.3.
De moeder heeft, samengevat, aangegeven dat zij achter de verlenging van de ondertoezichtstelling staat. Het liefst wil zij dat de GI langer dan drie maanden betrokken blijft. Desondanks begrijpt zij waar de GI tegenaan loopt. De moeder benadrukt dat zij het gedrag van de vader niet in de hand heeft. Zij wil verder met haar leven en rust voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op dit moment merkt de moeder dat de ouderstrijd afneemt omdat de strijd vanuit de vader vaker is gericht tegen de GI en de hulpverlening. De moeder maakt zich zorgen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en onderschrijft het belang van de hulpverlening. [minderjarige 1] heeft veel wisselingen in hulpverleners gehad en veel onduidelijkheid ervaren. Hierdoor is hij het vertrouwen in anderen kwijtgeraakt. De moeder is bang dat dit ook bij [minderjarige 2] gaat gebeuren. [minderjarige 2] heeft het naar zijn zin bij [jeugddienst] . Desondanks houdt de vader dit tegen waardoor [jeugddienst] is gestopt. Dit zorgt ook bij [minderjarige 2] voor onduidelijkheid en schaadt zijn vertrouwen in de hulpverlening. [minderjarige 2] heeft ook een goede klik met de jeugdbeschermers. Als de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, valt ook deze uitlaatklep voor [minderjarige 2] weg. De moeder benadrukt dat de minderjarigen het belangrijkst zijn en dat het niet moet gaan om de wil van de vader. De GI besteedt veel aandacht aan gesprekken met de vader, waardoor de moeder ervaart dat er veel informatie langs haar heen gaat. De grootste zorg van de moeder is dat het stagnerende gedrag van de vader resulteert in onduidelijkheid en onrust voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.4.
De vader heeft, samengevat, aangegeven dat hij in het verleden veel negatieve ervaringen heeft gehad en het vertrouwen in de hulpverlening en de GI is verloren. Desondanks stemt hij in met het gewijzigde verzoek van de GI. Hij heeft in zijn e-mailbericht van 11 april 2025 hetzelfde voorstel gedaan. De ouders hebben al een lange ondertoezichtstelling achter de rug die niet goed is verlopen. Sinds de start van de huidige ondertoezichtstelling is er ook lange tijd niets gebeurd. In september 2024 is [jeugddienst] gestart. Voor [minderjarige 2] hebben de ouders akkoord gegeven op hulpverlening in de vorm van een-op-een begeleiding. [jeugddienst] gaf vervolgens aan de werkwijze te veranderen naar groepsgesprekken maar daar was de vader het niet mee eens. [jeugddienst] heeft [minderjarige 2] toch opgehaald en de groepsgesprekken gevoerd. De GI heeft daarvoor toestemming gegeven, maar de vader niet. Wat [minderjarige 1] betreft geeft de vader aan geen contact meer met hem te hebben. De vader heeft daarom niets kunnen betekenen in het stagneren van zijn traject bij [jeugddienst] . Daarnaast wordt er een beeld geschetst alsof de vader het traject van [minderjarige 1] bij [jeugdzorg] tegenhoudt terwijl er in het proces juist andere fouten zijn gemaakt. Ten eerste is de vader pas achteraf geïnformeerd over het traject bij [jeugdzorg] . Daarnaast wil de vader dat de ouders eerst worden uitgenodigd voor een gesprek met [jeugdzorg] . Hij heeft [jeugdzorg] gebeld en naar aanleiding daarvan heeft er op 26 maart 2025 een gesprek met de ouders plaatsgevonden. Er zou een document opgesteld worden en naar de GI worden gestuurd. De GI zou dit vervolgens door dienen te sturen naar de ouders, maar dit heeft zij nagelaten.

6.Het advies van de Raad

6.1.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat nog steeds aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. De minderjarigen worden onverminderd in hun ontwikkeling bedreigd en de hulpverlening in het gedwongen kader is nog noodzakelijk. Desondanks heeft de GI verzocht om de ondertoezichtstelling slechts met drie maanden te verlengen omdat er geen vooruitgang zichtbaar is. De Raad vindt het bijzonder triest dat de situatie zo onwerkbaar is geworden dat de GI dit verzoek heeft moeten doen. Desalniettemin dient het belang van de minderjarigen voorop te staan. Het mag niet zo zijn dat het gedrag van (een van) de ouders bepalend is voor het wel of niet inzetten van hulpverlening waardoor de minderjarigen stagneren in hun ontwikkeling. De minderjarigen hebben hulpverlening nodig en [minderjarige 2] geeft ook aan hulpverlening te willen. De GI had nog andere mogelijkheden tot haar beschikking om de hulpverlening te continueren, zoals het vragen van vervangende toestemming aan de kinderrechter of het geven van een schriftelijke aanwijzing aan de ouders.
6.2.
Gelet op het voorgaande had de Raad een verlenging voor de duur van twaalf maanden in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geacht. Desondanks ondersteunt de Raad het gewijzigde verzoek van de GI. De komende drie maanden kan nog energie worden gestoken in een oplossing in plaats van een afronding. De komende periode dient geëvalueerd te worden of de hulpverlening van de minderjarigen doorgang vindt. De Raad ziet en hoort dat de vader in een gevecht zit. Ongeacht of het gevecht van de vader terecht is, belemmert dit de ontwikkeling van de minderjarigen. De vader dient in de toekomst eerst het gesprek aan te gaan als hij het niet eens is met hulpverlening, in plaats van gelijk de hulpverlening stil te leggen. Daarbij dienen de ouders in de toekomst met elkaar en met de GI samen te werken in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De Raad hoopt dan ook dat vooral de vader het verleden achter zich kan laten en de GI een nieuwe kans kan geven. Daarbij benadrukt de Raad dat de GI gebruik dient te maken van voornoemde maatregelen indien dit noodzakelijk is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

7.De beoordeling

Het wettelijk kader
7.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Verlenging ondertoezichtstelling
7.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onverminderd ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De bij de start van de ondertoezichtstelling gestelde doelen zijn nog niet behaald, waardoor de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen nog niet is weggenomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel meegemaakt en hebben nog steeds veel last van de voortdurende ouderstrijd. Bij de start van de ondertoezichtstelling is afgesproken dat de GI zich zou richten op hulpverlening voor de minderjarigen. De kinderrechter vindt het zeer zorgelijk dat de GI daar nauwelijks aan toekomt door de voortdurende strijd van de vader met de GI en de hulpverlening. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hulpverlening nodig, maar door de opstelling van de vader stagneert de hulpverlening telkens weer. Hierdoor hebben de minderjarigen keer op keer een verlieservaring wat maakt dat hun vertrouwen in de hulpverlening afneemt. De GI heeft aangegeven dat zij haar taak niet doelmatig kan uitvoeren vanwege het gedrag van de vader.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat er nog altijd sprake is van een zorgelijke situatie waarvoor hulpverlening in een gedwongen kader nodig is, zodat verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Er zijn nog steeds forse zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de GI dient daarom betrokken te blijven. Het belang van de minderjarigen dient steeds voorop te staan. Ongeacht wat er in het verleden heeft plaatsgevonden, dienen alle betrokkenen de samenwerking opnieuw een kans te geven. Daarbij verwacht de kinderrechter van de vader dat hij in gesprek blijft in plaats van de hulpverlening voor de minderjarigen stil te laten leggen indien hij het ergens niet eens mee is. Het belangrijkste is namelijk dat de hulpverlening voor de minderjarigen gecontinueerd wordt. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben dit nodig en [minderjarige 2] geeft zelf ook duidelijk aan baat te hebben bij de hulpverlening. De kinderrechter hoopt ten zeerste dat de vader het verleden achter zich kan laten. Daarnaast geeft de kinderrechter de GI in overweging om vervangende toestemming te verzoeken en/of een schriftelijke aanwijzing te geven indien dit nodig is om de hulpverlening voor de minderjarigen te waarborgen. In het uiterste geval zou bovendien nog overwogen kunnen worden of een onderzoek naar een gezag beëindigende maatregel passend zou zijn.
Duur van de maatregel
7.4.
Nu er reeds een ondertoezichtstelling is afgesloten en ook het eerste jaar van deze ondertoezichtstelling stroef is verlopen, acht de kinderrechter het van belang om een vinger aan de pols te houden. Daarom zal de kinderrechter het gewijzigde verzoek van de GI toewijzen en de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van de overige drie maanden van het verzoek. Op die manier last de kinderrechter een tussentijds toetsmoment in. De komende drie maanden moet actief gewerkt worden aan een goede samenwerking tussen de GI en de ouders en voortzetting van de hulpverlening voor de minderjarigen.
7.5.
Het resterende deel van het verzoek zal mondeling worden behandeld op
[datum] 2025 om [uur]. De kinderrechter verzoekt de GI om haar
uiterlijk één week voor genoemde datumschriftelijk te informeren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening, een en ander onder gelijktijdige toezending daarvan aan de ouders en de Raad.
7.6.
Tot slot overweegt de kinderrechter dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet opnieuw uitgenodigd zullen worden voor een kindgesprek. Zij hebben hun mening reeds gegeven en alle betrokkenen zijn het erover eens dat het wederom binnen zo’n korte tijd voeren van een gesprek met de kinderrechter te belastend voor hen is.
Uitvoerbaar bij voorraad
7.7.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover voor alle partijen duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Brieven aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
7.8.
De kinderrechter zal [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op hun verzoek allebei een brief sturen met daarin uitleg over de beslissing die is genomen. In de brieven aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die naar het adres van de moeder zullen worden gestuurd, zal het volgende worden aangegeven:
Beste [minderjarige 1] ,
Op 14 april 2025 ben je in de rechtbank geweest. Wij hebben toen gesproken over het verzoek van de jeugdbescherming om jouw ondertoezichtstelling te verlengen met drie maanden. Ik heb je toen uitgelegd dat dat zou betekenen dat de jeugdbeschermers jou, [minderjarige 2] en papa en mama langer blijven helpen. Je hebt mij toen verteld dat je dat niet nodig vindt. Ook heb je verteld dat het goed met jou gaat en dat je geen hulpverlening nodig hebt.
Nadat ik met jou en je broer heb gesproken, heb ik ook met de jeugdbeschermers, je ouders en een medewerkster van de Raad voor de Kinderbescherming gesproken. Ik heb goed naar iedereen geluisterd en mijn beslissing is dat de ondertoezichtstelling toch nog wordt verlengd met drie maanden. Over drie maanden komt er dan weer een gesprek op de rechtbank met papa, mama, de jeugdbeschermers en de Raad voor de Kinderbescherming om te kijken hoe het gaat en of de ondertoezichtstelling nog drie maanden langer moet duren of niet. Ik heb dit zo beslist, omdat er nog steeds zorgen over jullie zijn en ik het belangrijk vind dat het goed met jullie gaat en dat het goed blijft gaan.Je hebt mij verteld dat je niets meer van [jeugdzorg] hebt gehoord en dat je ook niet goed weet wat je daarvan vindt. De jeugdbeschermers hebben mij verteld dat [jeugdzorg] op 1 mei 2025 kan starten. Ik snap dat er veel onduidelijk is geweest over de hulpverlening maar ik hoop dat je [jeugdzorg] nog een kans wil geven, omdat ik denk dat dit je verder kan helpen. De jeugdbeschermers kunnen jou daarbij ondersteunen.
Als je nog vragen hebt, kun je die stellen aan de jeugdbeschermers. Zij kunnen jou het beste uitleggen hoe het nu verder gaat. Ik wens je het allerbeste toe en hoop dat deze hulp jou, [minderjarige 2] en papa en mama nog even verder helpt.
Vriendelijke groeten, ook namens de griffier,
mr. Pellikaan, kinderrechter.
Beste [minderjarige 2] ,
Op 14 april 2025 ben je in de rechtbank geweest. Wij hebben toen gesproken over het verzoek van de jeugdbescherming om jouw ondertoezichtstelling te verlengen met drie maanden. Ik heb je toen uitgelegd dat dat zou betekenen dat de jeugdbeschermers jou, [minderjarige 1] , papa en mama langer blijven helpen. Je hebt mij toen verteld dat je graag wil dat de jeugdbeschermers langer blijven omdat zij jou goed helpen. Je hebt ook verteld dat je de hulp van [jeugddienst] fijn vond, maar dat [jeugddienst] nu is gestopt.
Nadat ik met jou en je broer heb gesproken, heb ik ook met de jeugdbeschermers, je ouders en een medewerkster van de Raad voor de Kinderbescherming gesproken. Ik heb goed naar iedereen geluisterd en mijn beslissing is dat de ondertoezichtstelling nog wordt verlengd met drie maanden. Over drie maanden komt er dan weer een gesprek op de rechtbank met papa, mama, de jeugdbeschermers en de Raad voor de Kinderbescherming om te kijken hoe het gaat en of de ondertoezichtstelling nog drie maanden langer moet duren of niet. Ik heb dit zo beslist, omdat er nog steeds zorgen over jullie zijn en ik het belangrijk vind dat het goed met jullie gaat en dat het goed blijft gaan. Het is goed om te horen dat je het fijn vond bij [jeugddienst] . Het is daarom ook erg jammer dat dit is gestopt en ik hoop dat dit nu snel weer kan worden opgestart. De jeugdbeschermers kunnen jou daarbij ondersteunen.
Als je nog vragen hebt, kun je die stellen aan de jeugdbeschermers. Zij kunnen jou het beste uitleggen hoe het nu verder gaat. Ik wens je het allerbeste toe en hoop dat deze hulp jou, [minderjarige 1] en papa en mama nog even verder helpt.
Vriendelijke groeten, ook namens de griffier,
mr. Pellikaan, kinderrechter..
7.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 25 april 2025 tot 25 juli 2025;
8.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2025 om [uur], bij mr. Tempel, kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, Stationslaan 10, 4815 GW;
8.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de moeder, de vader, de GI en de Raad;
8.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025 door mr. Pellikaan, kinderrechter, in aanwezigheid van Van der Linda als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.