ECLI:NL:RBZWB:2025:2775

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/1176 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking WIA-uitkering en de noodzaak voor UWV om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de intrekking van een WIA-uitkering. Eiser had eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend gekregen, maar het UWV heeft deze met ingang van 17 januari 2024 ingetrokken, wat eiser niet accepteerde en hiertegen beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 behandeld, waarbij het UWV in de gelegenheid werd gesteld om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. In een tussenuitspraak op 1 oktober 2024 heeft de rechtbank het UWV gevraagd om de motivering van de beperkingen in de FML te verduidelijken. Het UWV heeft hierop aanvullende rapporten ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze onvoldoende waren om het geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV niet voldoende inzicht heeft gegeven in de redenen waarom bepaalde beperkingen niet meer in de FML zijn opgenomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1176 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (kantoor Breda), verweerder
(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).

Procesverloop

1.1
Het UWV heeft met het besluit van 4 april 2022 (primair besluit) met ingang van 11 juni 2022 een WGA-loonaanvullingsuitkering aan eiser toegekend. Zijn voormalig werkgever heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2
In het besluit van 5 december 2023 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard. Volgens het UWV heeft eiser geen recht meer op een WIA-uitkering, daarom wordt deze met ingang van 17 januari 2024 ingetrokken. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
1.5
In de tussenuitspraak van 1 oktober 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.6
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend in de vorm van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b). Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd. Het UWV heeft daar weer op gereageerd met een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b.
1.7
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Op 25 april 2025 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het UWV onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de beperkingen die in de FML van 25 mei 2021 zijn aangenomen op de items 3.7 (trillingsbelasting), 4.4.2 (werken met toetsenbord en/of muis), 4.8 (frequent reiken tijdens het werk), 4.12 (duwen en trekken), 4.13 (tillen) en 4.14 (dragen) vanwege onder meer de linkerschouder niet meer terugkomen in de FML van 4 januari 2023. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld een verzekeringsarts b&b te laten motiveren waarom deze beperkingen zijn vervallen.
Reactie UWV
4. Op 24 oktober 2024 heeft de rechtbank van het UWV een rapport van 16 oktober 2024 van een verzekeringsarts b&b ontvangen. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de rechtbank terecht gesteld dat de beperkingen aan de linkerschouder bij eiser nog aanwezig zijn. In het eerdere rapport is geprobeerd aan te geven dat de beperkingen in de grijpfunctie van de rechterhand moeten worden geschrapt en alleen de beperkingen voor de linkerschouder moeten worden gehandhaafd. Dat heeft de verzekeringsarts b&b geprobeerd in de omschrijving dat eiser in staat is om tweehandig 20 keer per uur 10 kilo te tillen en om incidenteel 10 keer per uur 20 kilo te tillen, mits tweehandig en niet boven schouderhoogte. De verzekeringsarts b&b is van mening dat eiser hier ondanks de beperkingen aan de linkerschouder toe in staat is, omdat dit met de gevonden beperkingen bij lichamelijk onderzoek (niet in staat boven 90 graden te heffen met links) mogelijk zou moeten zijn. De verzekeringsarts b&b baseert dit onder meer op het feit dat de problematiek aan de linkerschouder in 2019 is ontstaan door overbelasting en niet door geobjectiveerd letsel. De overbelasting is het gevolg van het letsel aan de rechterhand, die later als weinig objectiveerbaar is gekenschetst. Daardoor is ook de problematiek aan de linkerschouder minder medisch objectiveerbaar. Bovendien is eiser voor de problemen aan de linkerschouder na 2020 niet meer bij de huisarts geweest.
Reactie eiser
5. In reactie hierop heeft eiser gesteld dat het rapport van de verzekeringsarts b&b onvoldoende gedegen is, nu daarin alleen wordt ingegaan op het aspect tillen. Ook is eiser na 2020 wel degelijk nog naar de huisarts geweest voor zijn schouderklachten. Hij overlegt een huisartsenjournaal ter onderbouwing van dit standpunt. Dat de problematiek aan de linkerschouder volgens de verzekeringsarts b&b minder objectiveerbaar is, wil niet zeggen dat er geen beperkingen aan de orde zijn. Ook vormt dit geen voldoende motivering voor het schrappen van verschillende aspecten in de FML. Volgens eiser staan de schouderklachten op zichzelf. Al zouden deze voortkomen uit problematiek aan de rechterhand die later minder objectiveerbaar blijkt, dan kan door het ontlasten van een pijnlijk gewricht sprake zijn van overbelasting van andere gewrichten en dus van beperkingen die daaruit voortvloeien. Verder wijst eiser er op dat de beperkingen op de items duwen en trekken, tillen en dragen zijn geschrapt, terwijl hier in de FML van 25 mei 2021 forse beperkingen op zijn aangenomen. De overwegingen van de verzekeringsarts b&b kunnen dit niet verklaren.
Reactie UWV
6. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts b&b in een rapport van 6 februari 2025 gesteld dat uit het overgelegde huisartsenjournaal blijkt dat eiser op 15 november 2022 (vijf maanden na de datum in geding) op eigen verzoek is doorverwezen door de huisarts voor een foto van de rechterpols. De uitslag wordt niet vermeld. Verder blijkt hieruit dat op 10 januari 2023 (anderhalf jaar na de datum in geding) foto’s zijn gemaakt van de rechterschouder. Daarop zijn weinig afwijkingen gezien. Als diagnose wordt gegeven frozen shoulder aan de rechterzijde. Deze informatie geeft volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om op de datum in geding meer beperkingen in de FML aan te nemen.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat het UWV met de aanvullende rapporten van de verzekeringsarts b&b het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit onvoldoende heeft hersteld. In het rapport van 16 oktober 2024 gaat de verzekeringsarts b&b alleen op het item tillen (4.13). Daarmee is nog altijd niet inzichtelijk gemaakt waarom de in de FML van 25 mei 2021 aangenomen beperkingen op de items 3.7 (trillingsbelasting), 4.4.2 (werken met toetsenbord en/of muis), 4.8 (frequent reiken tijdens het werk), 4.12 (duwen en trekken), en 4.14 (dragen) niet meer terugkomen in de FML van 4 januari 2023, terwijl de verzekeringsarts b&b stelt dat de beperkingen aan de linkerschouder moeten worden gehandhaafd. Dit klemt te meer nu in de geduide functies sprake is van kenmerkende belasting op onder meer het item frequent reiken tijdens werk.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, aangezien voor de verdere besluitvorming nog een nadere beoordeling van het UWV noodzakelijk is. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Het UWV moet daarom een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,-) bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
 draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 8 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.