ECLI:NL:RBZWB:2025:2765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434399 / JE RK 25-720
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 25 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen vanwege zorgelijke signalen over de ontwikkeling en de thuissituatie van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, aanwezig was tijdens de zitting, bijgestaan door haar advocaat, mr. C.E.J.E. Kouijzer. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld, waarbij ook de zorgen van de GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) zijn meegenomen. De kinderrechter heeft besloten om de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen van 1 mei 2025 tot 17 juli 2025, omdat er een ernstig vermoeden bestaat van verwaarlozing en de noodzaak om de kinderen in een veilige omgeving te plaatsen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is om de situatie van de kinderen goed te onderzoeken, gezien de tegenstrijdige verhalen van de moeder en de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/434399 / JE RK 25-720
Datum uitspraak: 25 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2022 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg,
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 17 april 2025 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
1.2.
Op 25 april 2025 heeft de zitting met gesloten deuren plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een (telefonische) tolk Tigrinja;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 2] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 2] heeft een brief geschreven naar de kinderrechter. Op verzoek van [minderjarige 2] is de inhoud van de brief niet met de aanwezigen gedeeld.

2.De feiten

2.1.
Voor zover de kinderrechter dat uit de beschikbare stukken kan afleiden is de
moeder belast met het ouderlijk gezag.
2.2.
Bij beschikking van 17 april 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025. Ook is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinshuis verleend met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 25 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis te verlenen voor de duur van drie maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek, te weten de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] over de periode van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinshuis over de periode van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad vindt het noodzakelijk dat het resterende deel van het verzoek wordt toegewezen zodat de GI verder onderzoek naar de situatie kan doen. De signalen zijn te zorgelijk om deze niet serieus te nemen. Het is van belang dat er duidelijkheid komt.
4.2.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het over het algemeen goed gaat met de kinderen. De kinderen worden steeds losser en gaan steeds meer spelen. Er zijn echter ook veel zorgelijke signalen gezien. Het slapen van [minderjarige 1] verliep in het begin erg zorgelijk. Zo bleef hij rechtop zitten en wiegde hij zichzelf in slaap. Ook [minderjarige 2] was niet gewend om in een bed te slapen. De kinderen waren geen ritme en passend voedsel gewend. Verder wordt gezien dat [minderjarige 1] enkel geluiden maakt en niet praat. Hij is erg uit contact en reageert slecht op geluiden. De GI maakt zich zorgen dat hij mogelijk slechthorend is. [minderjarige 2] is vooral gericht op zijn broertje en de zorg daarvoor. Hij kan dit wel steeds meer toevertrouwen aan anderen. Ook vertelde [minderjarige 2] dat hij thuis veel moest schoonmaken en voor het eten moest zorgen. De GI vindt het zorgelijk dat [minderjarige 2] zijn moeder absoluut niet wil zien, ook niet onder begeleiding. Hij is angstig om naar huis te moeten gaan. De verhalen van de moeder en de kinderen staan tegenover elkaar. De GI heeft op dit moment nog onvoldoende zicht om hierover iets te kunnen zeggen. Desondanks neemt de GI de zorgen serieus. Dit vanwege de zorgelijke uitspraken die [minderjarige 2] doet en de sterke signalen van verwaarlozing die de GI heeft waargenomen. De GI vindt het belangrijk dat hier duidelijkheid over komt. Veilig Thuis wil het protocol kindermishandeling starten. Op basis hiervan worden de kinderen onderzocht door een arts. De moeder heeft hier toestemming voor gegeven en de GI vindt het belangrijk dat dit wordt opgestart.
4.3.
Door en namens de moeder heeft de advocaat aangegeven dat de moeder kan instemmen met een voorlopige ondertoezichtstelling. De advocaat bepleit echter wel afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder wil graag dat de kinderen weer thuis komen wonen. De moeder is bereid om hulpverlening te accepteren. De moeder geeft aan dat zij het erg moeilijk vindt dat haar kinderen niet bij haar zijn. De moeder houdt ontzettend veel van haar kinderen en de zorgen zoals die staan beschreven in het Raadsrapport en zoals die worden besproken tijdens de mondelinge behandeling herkent de moeder niet. Het is voor haar heel pijnlijk om de zorgen te horen en te horen wat haar kinderen zouden zeggen. De moeder geeft aan dat zij goed voor haar kinderen zorgt. Zij wil het beste voor haar kinderen en wil een goede moeder zijn. De moeder is voor haar kinderen naar Nederland gevlucht en heeft nu het gevoel dat haar kinderen van haar worden afgenomen. Verder ontkent de moeder dat zij haar oudste zoon zou hebben mishandeld. De littekens die hij heeft zijn waarschijnlijk ontstaan tijdens de vlucht naar Nederland. Ook vreest de moeder dat haar zoon een trauma heeft opgelopen. Hij heeft namelijk verschrikkelijke dingen meegemaakt. Dat de moeder op school zou hebben gedreigd met een mes ontkent zij. Zij was erg verbaasd toen zij dit in de stukken las. Haar zoon heeft het moeilijk op school en wil daar vaak niet naartoe. Het is moeilijk voor hem om zijn plekje te vinden in Nederland. Verder licht de moeder toe dat haar oudste zoon een vriendje heeft in de buurt en dat zij in de zomervakantie vaak buiten gingen spelen. De moeder erkent dat ze haar jongste zoon niet zo lang alleen had mogen laten. De moeder heeft daar spijt van en geeft aan dat het niet meer zal gebeuren. De moeder zou het liefst hulpverlening in de thuissituatie krijgen, maar zij staat ook open voor een opname in een moeder-kind huis. Tot slot heeft de moeder een netwerk opgebouwd in Nederland. Zo heeft zij een vriendin van de taalklas en een goede verstandhouding met de buren. Ook zouden de oudere kinderen van de moeder op termijn naar Nederland komen.

5.De beoordeling

Voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Bij beschikking van 17 april 2025 is een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn nu in de gelegenheid gesteld hun standpunt naar voren te brengen. De moeder, de Raad en de GI zijn inmiddels op 25 april 2025 gehoord en er zijn geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven tot een ander oordeel ten aanzien van deze spoedbeslissing.
Resterende deel voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
5.2.
Op grond van artikel 1:257 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.3.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat het resterende deel van het verzoek van de Raad moet worden toegewezen. Dit betekent dat de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinshuis worden verlengd met ingang van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.5.
De kinderrechter constateert dat het voor de moeder lastig is om de zorgelijke verhalen te horen van en over de kinderen. De kinderrechter ziet dat de moeder het allerbeste wil voor haar kinderen en dat ze om die reden een zware, moeilijke tocht heeft ondernomen om naar Nederland te komen. De kinderrechter hoort echter zorgelijke signalen en maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De GI heeft sterke signalen van verwaarlozing waargenomen en ook [minderjarige 2] heeft zorgelijke uitspraken gedaan over zijn thuissituatie. Zo draagt hij de zorg voor zijn broertje en heeft hij op school verteld fysiek mishandeld te worden. De moeder ontkent dit en geeft aan dat [minderjarige 2] juist agressief kan zijn. De verhalen van de kinderen en de moeder verschillen op dit moment. De kinderrechter vindt het daarom van belang dat er goed onderzocht wordt wat er precies aan de hand is. Dit kan het beste in een situatie waarin de kinderen niet bij de moeder zijn. Om die reden wijst de kinderrechter het resterende deel van het verzoek van de Raad toe.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis met ingang van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder rechtsoverweging 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 1 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.