ECLI:NL:RBZWB:2025:272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
24/3335 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over motiveringsgebrek bij WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 21 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend bij het UWV, die op 15 november 2022 werd afgewezen, met als argument dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 29 februari 2024. De rechtbank behandelt de zaak op 13 januari 2025, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig zijn, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door het UWV niet voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft onvoldoende rekening gehouden met de medische informatie die door eiseres is aangeleverd, met name met betrekking tot de urenbeperking en de beperkingen in het gebruik van haar handen en vingers. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b niet adequaat heeft gereageerd op de aanvullende medische informatie en dat de motivering voor de afwijzing van de urenbeperking onvoldoende is. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt en verklaart het beroep gegrond.

De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, met een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, inclusief de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3335 WIA

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hartkoorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft met het besluit van 15 november 2022 (primair besluit) geweigerd om per 15 augustus 2022 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Nadat eiseres nadere medische informatie had ingezonden, heeft het UWV daar nog op gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres met haar gemachtigde en namens het UWV mr. M.B.A. van Grinsven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
2.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
3. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.1.
De arts heeft het dossier van eiseres bestudeerd en haar gezien op het spreekuur. Na lichamelijk en psychisch onderzoek heeft de arts geconcludeerd dat volledige arbeidsongeschiktheid niet aan de orde is. Bij eigen onderzoek kunnen door de arts geen stoornissen op mentaal vlak worden geobjectiveerd. Er zijn voornamelijk belemmeringen bij druk of emoties, waardoor de ervaren klachten toenemen. Eiseres is daarom aangewezen op een werksituatie zonder al te veel tempodruk, samenwerken, emoties van anderen en conflicten. De klachten op fysiek vlak kunnen bij eigen onderzoek door de arts niet in volle omvang worden geobjectiveerd. Wel is er sprake van bijkomende problematiek, waardoor repeterende bewegingen van de niet-dominante linkerpols en -duim beperkt moeten worden. Er is geen indicatie voor een urenbeperking.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 september 2022.
3.2.
Na ontvangst van informatie van de behandelend reumatoloog en psycholoog heeft de arts aanvullend gerapporteerd. Volgens de psycholoog is sprake van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie) en de reumatoloog concludeert – naast de al bekende Quervain links – nu ook tot fibromyalgie, bij uitsluiting. Deze informatie bevestigt volgens de arts de eerdere bevindingen en leidt niet tot andere medische inzichten. Wel acht de arts eiseres, naast de aangenomen beperkingen voor de linkerpols/-hand, ook rechts beperkt qua zwaar tillen/dragen, duwen/trekken en krachtige schroefbewegingen. De arts heeft echter nagelaten de FML aan te passen.
3.3.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting en de door haar overgelegde medische informatie (behandelverslagen reumatologie, medicatie-overzicht, informatie van de reumatoloog en de huisarts) bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen dan de eerste arts heeft gedaan. Wel heeft eiseres terecht aangevoerd dat de verzekeringsarts heeft nagelaten de FML aan te passen. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op 26 februari 2024 alsnog aangepast.
4. Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b niet of nauwelijks in is gegaan op de aanvullende medische informatie en op de bezwaren over de urenbeperking. Zij heeft in bezwaar uitgebreid haar medische gronden uiteengezet. Zij meent dat beperkingen aangenomen moeten worden voor: concentratie, handelingstempo, schrijven, beide handen bij lokalisatie beperkingen, beroepsmatig vervoer, temperaturen, beschermende kleding, muis of toetsenbord, tillen en dragen (meer dan al aangenomen is), lopen en een urenbeperking.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, dat er lichamelijke onderzoek is verricht, dat er informatie is opgevraagd bij de behandelende artsen en dat kennis is genomen van de overgelegde medische informatie.
Het geschil draait in de kern om de vraag of in de FML voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat het gaat om de beperkingen op 15 augustus 2022. Met een toename van de klachten na deze datum kan in deze zaak geen rekening worden gehouden.
5.2.
Verder is van belang dat het bij een WIA-beoordeling gaat om de objectivering van de klachten, niet om de subjectieve beleving daarvan door eiseres. Dat speelt in deze zaak een belangrijke rol, omdat bij fibromyalgie objectivering van de klachten vaak een probleem is.
5.3.
De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts b&b weliswaar niet per geclaimde beperking aangeeft waarom deze niet wordt aangenomen, maar wel in het algemeen motiveert waarom de claims van eiseres niet tot een aanpassing van de FML leiden. Daarbij wordt vooral verwezen naar de beoordeling door de eerste arts.
Het is niet vereist dat op ieder argument en ieder aspect van de FML apart wordt ingegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is door de (verzekerings)artsen bij de opstelling van de FML in het algemeen met het geobjectiveerde deel van de klachten voldoende rekening gehouden.
Dit geldt echter niet voor de volgende twee aspecten.
5.4.
Door eiseres is (ook in bezwaar) een uitdrukkelijk beroep gedaan op een urenbeperking op energetische gronden. De verzekeringsarts b&b is hier echter in het geheel niet op ingegaan, terwijl daarvoor naar het oordeel van de rechtbank wel aanleiding was. De eerste arts heeft wel uiteengezet waarom volgens haar een urenbeperking niet aan de orde is, maar de rechtbank vindt dit niet overtuigend.
De criteria voor het aannemen van een urenbeperking staan in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Eén van de gronden daarvoor kan zijn een stoornis in de energiehuishouding, waarbij het in dit geval vooral gaat om de vraag of sprake is van een verminderde mogelijkheid tot recuperatie. Eiseres stelt dat bekend is dat een persisterende depressieve stoornis samengaat met slapeloosheid en weinig energie of vermoeidheid. Daarnaast heeft eiseres veel pijn, waardoor zij ook vermoeid is. Dit vindt steun in de informatie van de psycholoog, de reumatoloog en de GGZ, waarin naar voren komt dat sprake is van vermoeidheid en slaapproblemen en dat eiseres daar medicatie voor krijgt die niet voldoende werkt. De reumatoloog (informatie van 12 september 2022) spreekt daarbij over een disbalans tussen belasting en belastbaarheid en de noodzaak van het nemen van voldoende rust.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch oordeel ten aanzien van de duurbelastbaarheid onvoldoende is gemotiveerd. Het UWV dient nader te bezien en motiveren of een urenbeperking nodig is.
5.5.
De fysieke beperkingen van eiseres liggen, zo is ook ter zitting bevestigd, met name in het gebruik van haar handen en vingers. Dit vindt steun in de medische informatie van de reumatoloog. De beperkingen die in de FML op dit punt zijn aangenomen, zijn beperkt tot de aspecten 4.3 (hand- en vingergebruik) en 4.6 (schroefbewegingen). Naar het oordeel van de rechtbank is ook op dit punt de verzekeringsarts b&b onvoldoende ingegaan op wat hierover (uitgebreid) in het bezwaarschrift is aangevoerd. De stelling van de eerste arts dat repetitieve hand/vingerbewegingen niet beperkt zijn omdat het advies is om in beweging te blijven, is naar het oordeel van de rechtbank te kort door de bocht, gelet ook op wat door eiseres in bezwaar hierover is aangevoerd. Hier is de verzekeringsarts b&b ten onrechte niet op ingegaan, zodat ook op dit onderdeel het medisch oordeel onvoldoende is gemotiveerd.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
6. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid:
- productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180),
- medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010) en
- productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171).
6.1.
De beroepsgrond over het duiden van andere functies in de bezwaarfase is ter zitting ingetrokken en behoeft dus geen bespreking.
6.2.
De overige beroepsgronden geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies binnen de opgestelde FML. Maar zoals hiervoor is overwogen, twijfelt de rechtbank aan de juistheid van die FML, zodat op dit moment geen oordeel kan worden gegeven over de geschiktheid van de functies.

Conclusie en gevolgen

7. Zoals hiervoor is overwogen onder 5.4 en 5.5 lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7.1.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank zal het UWV in de gelegenheid stellen dit gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.2.
Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV.
In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten - zowel in bezwaar als in beroep - en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheidom
    binnen zes wekenna verzending van deze tussenuitspraak
    het gebrek te herstellenmet inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt het UWV op
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 21 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan pas hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.