In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning, vastgesteld op € 408.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, die door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 30 oktober 2024 werd het beroep behandeld, waarbij de belanghebbende en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had in beroep een matrix en taxatieverslagen ingediend, maar erkende ter zitting dat er een rekenfout was gemaakt bij de waardebepaling van een referentiewoning. Dit leidde de heffingsambtenaar tot het standpunt dat de waarde van de woning verlaagd moest worden tot € 402.000. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de door de belanghebbende voorgestane waarde van € 340.000 niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verlaagd de WOZ-waarde tot € 402.000 en vernietigt de uitspraak op bezwaar.
De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden, maar ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.