In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een IVA-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.I. Bal, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat zijn arbeidsongeschiktheid per 1 december 2022 op 80 tot 100% had vastgesteld, maar deze niet duurzaam achtte. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser en de medische beoordelingen van het UWV, waarbij de verzekeringsarts concludeert dat er nog behandelmogelijkheden zijn voor de hernia en psychische klachten, wat de duurzaamheid van de beperkingen in twijfel trekt.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is, omdat er behandelmogelijkheden zijn die verbetering kunnen opleveren. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts b&b voldoende onderbouwd heeft dat verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten. Eiser heeft geen nieuwe medische feiten aangedragen die de prognose van de verzekeringsarts b&b ondermijnen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de beschikbaarheid van behandelmogelijkheden bij de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid.