ECLI:NL:RBZWB:2025:2459

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/02/431974 / JE RK 25-285
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
  • mr. Van der Linde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van zes maanden, met ingang van 20 april 2025. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming Brabant Tilburg, die als gecertificeerde instelling betrokken is bij de zorg voor de minderjarigen. De ouders van de kinderen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, vooral gezien de problematische relatie tussen de ouders en het contactverlies met de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2025 was de moeder aanwezig, maar de vader verscheen niet. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, ondanks eerdere positieve ontwikkelingen. De kinderrechter heeft de GI aangespoord om de rol van de vader in het leven van de kinderen kritisch te bekijken en te monitoren hoe het met de kinderen gaat. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beschikking direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431974 / JE RK 25-285
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT TILBURG,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 februari 2025, ingekomen bij de griffie op 14 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de vader, zonder kennisgeving vooraf, niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling voortgezet in afwezigheid van de vader.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] uitgenodigd om zijn mening te geven in een
gesprek met de kinderrechter of op een andere manier. [minderjarige 1] heeft van deze mogelijkheid
geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 20 april 2024 tot 20 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, samengevat, aangevoerd dat er de afgelopen periode een positieve ontwikkeling zichtbaar was. Sinds januari 2024 is [jeugdzorg] betrokken bij [minderjarige 1] . [jeugdzorg] ziet dat [minderjarige 1] in meerdere opzichten is gegroeid, maar nog moeite heeft met samenwerken en last heeft van, waarschijnlijk stress-gerelateerde, tics. De moeder denkt dat de klachten van [minderjarige 1] trauma-gerelateerd zijn. [minderjarige 1] staat daarom op de wachtlijst voor psychomotorische therapie (hierna: PMT) om zicht te krijgen op de eventuele traumatische herinneringen die hij in zijn systeem heeft opgeslagen. Bij [minderjarige 2] wordt gezien dat het goed gaat. De school en de ouders geven wel aan dat [minderjarige 2] kenmerken van ADHD vertoont. Hij kan soms zeer actief en druk gedrag vertonen en moeite hebben om zich te concentreren. Ook ziet de school dat [minderjarige 2] steeds meer behoefte lijkt te hebben om zijn verhaal en gedachtes te delen. Dit maakt dat er vanuit het zorgteam van school
een begeleidster is gekoppeld aan [minderjarige 2] waarmee hij gesprekjes kan voeren.
4.2.
In mei 2024 is [jeugdorganisatie] gestart met een ouderschapsbemiddelingstraject. De ouders zijn overeengekomen dat zij verder gaan werken aan parallel ouderschap. Gedurende het traject hebben de ouders gewerkt aan het maken van communicatieafspraken en een ouderschapsplan. [jeugdorganisatie] is daarnaast gestart met een traject gericht op het contactherstel tussen de vader en de kinderen. Het contactherstel verloopt in verschillende fases, waarbij gekeken wordt naar de behoeftes van de kinderen. Uit de netwerkberaden is naar voren gekomen dat het contact goed verliep en de kindbehartiger gefaseerd een stapje terug zou doen. Het plan was om de aankomende periode te komen tot een reguliere omgangsregeling in een ouderschapsplan dat rechtens kan worden bekrachtigd.
4.3.
Desondanks is na het indienen van het verzoekschrift gebleken dat de positieve ontwikkeling niet is doorgezet. [jeugdorganisatie] en de moeder hebben de GI geïnformeerd dat het contact tussen de vader en de kinderen weer stil is komen te liggen. De reden hiervoor was dat er iets in de privéomstandigheden van de vader was gewijzigd waardoor de haal-en-breng-regeling niet meer haalbaar was. In beginsel voorzag de partner van de vader daarin, maar dit is vanwege een relatiebreuk niet meer mogelijk. Ook de opa en oma vaderszijde hebben aangegeven daar niet meer toe bereid te zijn. De vader zelf kan ook niet voorzien in het halen en brengen, omdat de ouders duidelijk hebben afgesproken dat dit gescheiden va elkaar moet plaatsvinden. [jeugdorganisatie] heeft de ouders tot 24 maart 2025 gegeven om met een oplossing te komen. De vader is hier niet op ingegaan en er is nog steeds geen oplossing gevonden. [jeugdorganisatie] heeft er daarom voor gekozen om het traject contactherstel te beëindigen. Ook het ouderschapsbemiddelingstraject is hierdoor beëindigd.
4.4.
Ondanks dat de situatie anders is dan bij het indienen van het verzoekschrift, acht de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk. Het is daarbij belangrijk dat de doelen van de ondertoezichtstelling worden gewijzigd. De GI zal niet meer inzetten op het contactherstel en de samenwerking tussen de ouders nu beiden trajecten zijn beëindigd. De GI acht haar betrokkenheid nog wel noodzakelijk om het welzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te monitoren. De kinderen verdienen een goede uitleg waarom het contactherstel vanuit de GI wordt beëindigd en de GI wenst de kinderen ook te begeleiden bij de grote impact die dit op hen heeft. De komende periode dient ook de hulpverlening van [minderjarige 1] te worden gemonitord. [minderjarige 1] staat op dit moment op de wachtlijst voor PMT. Het is belangrijk dat dit traject aanvangt en dat wordt gekeken of [minderjarige 1] zijn positieve ontwikkeling vast kan houden. Voor [minderjarige 2] heeft de GI een gelijkwaardig doel. Er wordt voor hem, op dit moment, niet ingezet op hulpverlening, maar het is wel van belang dat zijn welzijn wordt gemonitord en wordt gekeken of hij eveneens zijn positieve ontwikkeling vast kan houden.
4.5.
Tot slot heeft de GI aangegeven dat de rol van de vader afhankelijk is van zijn inzet. Op dit moment kiest de vader ervoor om uit contact te blijven. De GI zal de vader blijven informeren en meenemen in de afspraken en beslissingen. De GI heeft haar zorgen naar de moeder geuit over het geven van toestemming door de vader als de GI in de toekomst niet meer betrokken is en de vader uit contact blijft.

5.Het standpunt van belanghebbende

5.1.
De moeder ondersteunt het verzoek van de GI. Het contact tussen de vader en de kinderen verliep in beginsel goed. De eindfase van [jeugdorganisatie] was ingezet en de ouders zouden de contactmomenten concretiseren in het ouderschapsplan. Desondanks heeft er sinds tweeënhalve maand geen contact meer tussen de kinderen en de vader plaatsgevonden. Het begon met een bericht van de vader dat hij ziek was. Vervolgens heeft de moeder niets meer van hem gehoord. De vader had bij [jeugdorganisatie] aangegeven dat hij niet meer kon en tijd nodig had. De kinderen hebben nog steeds geen duidelijkheid waarom het contact is stopgezet. [minderjarige 2] lijkt er goed mee om te kunnen gaan. [minderjarige 1] daarentegen heeft veel last van de onduidelijkheid. Hij slaapt slecht en is prikkelbaar. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vragen beiden regelmatig of de moeder al iets van de vader heeft gehoord, maar de moeder kan hen geen duidelijkheid verschaffen. De moeder zit zelf ook met veel vragen waar zij geen antwoord op krijgt. Zij begrijpt niet waarom het contact in een keer is stopgezet en vindt het heel jammer dat het ouderschapsplan wat de ouders hebben opgesteld nu geen waarde meer heeft. De vader houdt zich niet aan het ouderschapsplan en houdt zich evenmin aan de communicatieafspraken die de ouders bij [jeugdorganisatie] hebben gemaakt. Tot slot benadrukt de moeder dat het contact tussen de vader en de kinderen al zeven keer opnieuw is opgestart en op een soortgelijke manier is beëindigd.

6.De beoordeling

Het wettelijk kader
6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.3.
Uit de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en de regie door de GI in het gedwongen kader nog langer nodig is. Naar aanleiding van het verzoekschrift was de verwachting dat de trajecten de komende periode positief afgerond gingen worden, maar de kinderrechter stelt naar haar teleurstelling vast dat dit niet het geval is gebleken. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de trajecten gericht op het contactherstel en de ouderschapsbemiddeling zijn stopgezet. Het is zorgelijk dat het gezin hierdoor weer terug bij af is. De ouders waren overeengekomen dat zij verder gingen op de voet van parallel ouderschap en hadden in het kader daarvan afspraken gemaakt. Deze vorm van ouderschap sluit het meest aan bij de belangen van de kinderen, omdat ouders op die manier uit de strijd blijven en er duidelijke afspraken zijn waaraan zij zich dienen te houden. Desondanks worden deze afspraken op dit moment niet meer nageleefd en is er weer sprake van contactverlies, met alle gevolgen van dien. Het is zeer de vraag of en hoe [minderjarige 1] en [minderjarige 2] deze verlieservaring een plaats kunnen geven.
6.4.
De GI heeft aangegeven dat zij (nu) niet wil zetten op contactherstel tussen de vader en de kinderen. Omdat de situatie nog relatief vers is en er tot voor kort op structurele basis contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] was, spoort de kinderrechter de GI aan om niet meteen van de doelen af te wijken. De centrale vraag in die regievoering zal dienen te zijn welke rol de vader kan spelen in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarvoor dient eerst kritisch in beeld te worden gebracht waarom het nu spaak is gelopen en wat dat voor de toekomst betekent. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om te monitoren hoe het met hen gaat, waar hun behoefte en draagkracht ligt en welke mogelijkheden voor contact er eventueel nog zijn. Het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is hierin leidend. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat de vader in contact treedt met de GI om zich in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hiervoor in te zetten. Het is aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet uit te leggen dat de vader niet meer kan voldoen aan de haal-en-breng-regeling en zij elkaar daardoor niet meer zien. De kinderrechter hoopt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op korte termijn de antwoorden krijgen die zij verdienen.
6.5.
Ten overvloede deelt de kinderrechter nog het volgende mee. Er waren stappen gezet in het parallel ouderschap en de kinderrechter gunt het [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de ouders op die manier gezamenlijk het ouderschap kunnen voortzetten. De kinderrechter hoopt dat beide ouders hiervoor open blijven staan. Indien de vader uit contact blijft, zal echter kritisch moeten worden bekeken wat dit betekent voor het ouderschap en het gezamenlijk ouderlijk gezag.
6.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 20 april 2025 tot 20 oktober 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 11 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.