ECLI:NL:RBZWB:2025:2453

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24/4089
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling

Deze uitspraak betreft de vraag of de arbeidsongeschiktheid van eiseres, die zich op 29 augustus 2018 ziek meldde, ook op en na 22 februari 2023 haar oorzaak vindt in zwangerschap en/of bevalling. Eiseres stelt dat dit het geval is en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank heeft de vraag bevestigend beantwoord, waardoor het beroep gegrond is verklaard. Eiseres krijgt recht op een ZW-uitkering van 100% van haar maandloon, zoals bepaald in artikel 29a, vierde lid, van de ZW.

Het procesverloop begint met een besluit van het UWV op 22 mei 2023, waarin eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) krijgt, gebaseerd op 70% van haar maandloon. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, omdat zij meent recht te hebben op 100% van haar maandloon, aangezien haar beperkingen voortkomen uit zwangerschap en bevalling. Het UWV blijft bij het primaire besluit, wat leidt tot het instellen van beroep door eiseres.

De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, evenals de gemachtigde van het UWV, aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts van het UWV onzorgvuldig heeft gehandeld door de causaliteit tussen de klachten van eiseres en de zwangerschap/bevalling niet correct te beoordelen. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres op de datum in geding nog steeds gerelateerd is aan haar zwangerschap en bevalling.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en herroept het primaire besluit, waardoor eiseres recht heeft op een ZW-uitkering van 100% van haar maandloon. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres, die in totaal € 4.706,46 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV,
(gemachtigde: drs. [naam] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of de arbeidsongeschiktheid van eiseres ook op en na 22 februari 2023 nog haar oorzaak vindt in zwangerschap en/of bevalling. Eiseres vindt van wel en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beantwoordt de rechtbank deze vraag.
1.1.
De rechtbank beantwoordt de vraag bevestigend. Eiseres krijgt gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het UWV heeft met het primaire besluit van 22 mei 2023 bepaald dat eiseres per 22 februari 2023 een uitkering krijgt op grond van de Ziektewet (ZW), gebaseerd op 70% van haar maandloon. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat haar uitkering 100% van het maandloon moet zijn omdat haar beperkingen zijn ontstaan door zwangerschap/bevalling. Met het bestreden besluit van 9 april 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij het primaire besluit gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft nog aanvullende stukken ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres via beeldbellen en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis
3. Eiseres werkte als administratief medewerker en huishoudelijke hulp voor ongeveer 30,94 uur per week, toen zij zich op 29 augustus 2018 voor dit werk ziek meldde. In verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft zij vanaf 18 januari 2019 tot 10 mei 2019 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Zij is op 26 februari 2019 van haar eerste kind bevallen. Aansluitend aan de WAZO-periode heeft zij zich ziekgemeld, waarvoor het UWV een ZW-uitkering heeft toegekend vanwege klachten door de bevalling.
4. Op 7 oktober 2020 heeft eiseres een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Deze aanvraag heeft het UWV op 17 december 2020 afgewezen. Daarnaast heeft het UWV de ZW-uitkering stopgezet per 26 januari 2021, omdat eiseres op 26 november 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij met werken verdiende.
5. In verband met een nieuwe ziekmelding heeft het UWV eiseres een ZW-uitkering toegekend per 28 mei 2021. Omdat zij ziek was door zwangerschaps- of bevallingsklachten, was de uitkering 100% van het maandloon van eiseres. Op 20 juli 2021 is eiseres bevallen van haar tweede kind. Zij heeft een WAZO-uitkering ontvangen vanaf 3 juli 2021 tot 22 oktober 2021. Aansluitend aan de WAZO-periode heeft zij zich ziekgemeld in verband met rug-, bekken- en psychische klachten, waarvoor het UWV een ZW-uitkering heeft toegekend vanwege klachten door de bevalling.
6. Na een herbeoordeling heeft het UWV eiseres per brief van 27 februari 2023 laten weten dat zij vanaf 22 februari 2023 (hierna: de datum in geding) nog wel arbeidsongeschikt is, maar niet meer door haar zwangerschap of bevalling. Het UWV heeft vervolgens de besluiten genomen die in het procesverloop zijn genoemd.
Wat vindt eiseres?
7. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat het UWV daardoor een onjuiste beslissing op bezwaar heeft genomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres in bezwaar een contra-expertise laten uitvoeren door [verzekeringsarts] en het rapport daarvan overgelegd. Daarnaast heeft eiseres [verzekeringsarts] in beroep aanvullend laten reageren op de verzekeringsarts b&b. De conclusie van [verzekeringsarts] is dat het volstrekt helder is dat er op de datum in geding sprake is van ziekte als gevolg van een zwangerschap/bevalling-gerelateerde aandoening(en). Volgens eiseres heeft zij hiermee aangetoond dat er op de datum in geding nog altijd sprake is van zwangerschap gerelateerde klachten.
Wat is het standpunt van het UWV?
8. Volgens het UWV is eiseres op de datum in geding wel arbeidsongeschikt, maar niet (meer) door de zwangerschap en/of bevalling. Het UWV baseert zich daarbij op rapportages van de primaire arts en van de verzekeringsarts b&b.
8.1.
De primaire arts constateert dat eiseres zich heeft ziekgemeld wegens persisterende bekkenklachten na zwangerschap en bevalling. Daarvóór was zij ook gediagnosticeerd met fibromyalgie en psychische klachten en is zij ook al ziekgemeld wegens bekkenklachten na de bevalling van haar eerste kind. De tweede bevalling was op de datum in geding ruim anderhalf jaar geleden, waardoor geen sprake meer is van causaliteit tussen de aanwezige beperkingen en de eerdere zwangerschap of bevalling. Er zijn geen hormonale factoren meer door de zwangerschap of bevalling die de klachten nog kunnen veroorzaken. Daarnaast is het, gezien de eerder gestelde diagnose fibromyalgie, waarschijnlijker dat de klachten passen bij een pijnsyndroom of bij deconditionering en verminderde core-stabiliteit. Volgens de primaire arts is de oorzaak van de ongeschiktheid tot werken per datum in geding daarom uitsluitend gelegen in andere factoren dan de huidige zwangerschap of de laatste bevalling.
8.2.
De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om het oordeel van de primaire arts te herzien. Ten aanzien van de depressieve klachten geeft zij aan dat deze meer in relatie lijken te staan met de eenzaamheid die eiseres voelt en de relatie op dat moment. Daarnaast is het volgens de verzekeringsarts b&b erg onwaarschijnlijk dat er één jaar en zeven maanden na de bevalling nog sprake zou zijn van bekkeninstabiliteit, omdat dan met zekerheid gesteld kan worden dat er geen hormonale invloed meer aanwezig was. Bovendien vertoonde lichamelijk onderzoek door de revalidatiearts geen afwijkende bevindingen die kunnen passen bij een bekkeninstabiliteit.
Artikel 29a, vierde lid, van de ZW van toepassing?
9. Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij, nadat het recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van 100% van haar maandloon, zolang die ongeschiktheid duurt, maar ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken.
10. Bij de beoordeling van de aanspraken op een uitkering op grond van artikel 29a van de ZW hanteert het UWV de richtlijn ‘Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid’ van 1 mei 2014 [1] (hierna: de Richtlijn). De vraag die gelet op de Richtlijn door de verzekeringsarts van het UWV beantwoord moet worden bij het beoordelen van het causaal verband tussen zwangerschap of bevalling en ongeschiktheid tot werken, is of de oorzaak van de ongeschiktheid tot werken uitsluitend gelegen is in andere factoren dan de huidige zwangerschap of de laatste bevalling. Alleen als die vraag bevestigend beantwoord kan worden, ontbreekt het causaal verband.
11. Eiseres heeft tijdens haar eerste zwangerschap bekkenklachten gekregen en deze zijn verergerd na de eerste bevalling. Ook heeft zij psychische klachten ontwikkeld door de eerste zwangerschap en bevalling. Bij de tweede zwangerschap en naar aanleiding van de tweede bevalling heeft zij zich wederom ziekgemeld met bekken- en psychische klachten.
12. Uit de bewoordingen van de primaire arts en de verzekeringsarts b&b -
“waarschijnlijker dat”, “
lijken meer”en “
erg onwaarschijnlijk” -leidt de rechtbank af dat het niet buiten twijfel staat dat de oorzaak van de ongeschiktheid tot werken in geval van eiseres
uitsluitendis gelegen in andere factoren dan de (tweede) zwangerschap en bevalling. [verzekeringsarts] bevestigt ook dat dit niet uitgesloten kan worden. Gelet op het voorgaande wordt het standpunt van het UWV, dat de op de datum in geding bestaande ongeschiktheid tot werken niet haar oorzaak vindt in zwangerschap en bevalling, niet gevolgd.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen. Dit heeft tot gevolg van eiseres per datum in geding recht heeft op een ZW-uitkering van 100% van het maandloon op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW.
13.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Eiseres heeft vergoeding van verleende rechtsbijstand geclaimd in bezwaar en beroep, inclusief de kosten van de door haar ingeschakelde [verzekeringsarts] .
13.2.
De factuur van [verzekeringsarts] bedraagt in totaal € 2.843,50 inclusief BTW. De administratiekosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet in deze kosten voorziet. Voor vergoeding in aanmerking komt 13 uur maal het door [verzekeringsarts] opgegeven uurtarief van € 142,75 (€ 1.855,75 exclusief BTW), verhoogd met de omzetbelasting die daarover verschuldigd is (€ 389,71). In totaal moet dus een bedrag van € 2.245,46 door het UWV worden vergoed.
13.3.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft (digitaal) aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Deze vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.461,-.
13.4.
In totaal bedraagt de vergoeding van de proceskosten € 4.706,46.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 april 2024;
- herroept het primaire besluit van 22 mei 2023 en kent eiseres per 22 februari 2023 een ZW-uitkering op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW toe;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 4.706,46 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 24 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Gewijzigd met het Uitvoeringsbericht SMZ van 10 januari 2020.