Deze uitspraak betreft de vraag of de arbeidsongeschiktheid van eiseres, die zich op 29 augustus 2018 ziek meldde, ook op en na 22 februari 2023 haar oorzaak vindt in zwangerschap en/of bevalling. Eiseres stelt dat dit het geval is en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank heeft de vraag bevestigend beantwoord, waardoor het beroep gegrond is verklaard. Eiseres krijgt recht op een ZW-uitkering van 100% van haar maandloon, zoals bepaald in artikel 29a, vierde lid, van de ZW.
Het procesverloop begint met een besluit van het UWV op 22 mei 2023, waarin eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) krijgt, gebaseerd op 70% van haar maandloon. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, omdat zij meent recht te hebben op 100% van haar maandloon, aangezien haar beperkingen voortkomen uit zwangerschap en bevalling. Het UWV blijft bij het primaire besluit, wat leidt tot het instellen van beroep door eiseres.
De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, evenals de gemachtigde van het UWV, aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts van het UWV onzorgvuldig heeft gehandeld door de causaliteit tussen de klachten van eiseres en de zwangerschap/bevalling niet correct te beoordelen. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres op de datum in geding nog steeds gerelateerd is aan haar zwangerschap en bevalling.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en herroept het primaire besluit, waardoor eiseres recht heeft op een ZW-uitkering van 100% van haar maandloon. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres, die in totaal € 4.706,46 bedragen.