In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 13 augustus 2024 tegen de beslissing van 8 juli 2024 om zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet te wijzigen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn was verstreken voordat eiser het UWV op 29 januari 2025 in gebreke heeft gesteld. Aangezien het UWV nog geen nieuw besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen binnen een termijn van vier maanden na verzending van de uitspraak. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 453,50 voor proceskosten, die door het UWV moet worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers in het bestuursrecht.