ECLI:NL:RBZWB:2025:2398

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
02-208535-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de productie van MDMA en voorbereidingshandelingen

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de productie van MDMA. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het medeplegen van de productie van MDMA en het voorbereiden van deze productie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 april 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het bezit van 112 gram MDMA en betrokkenheid bij de productie gedurende een periode van bijna vier weken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verdediging dat hij slechts een schoonmaker was, een onmisbare bijdrage had geleverd aan het productieproces. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de productie van MDMA bewezen, maar sprak hem vrij van het bezit van de MDMA, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze van hem was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 196 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid, maar hield rekening met de korte periode dat de verdachte in het drugslab aanwezig was geweest en zijn positieve ontwikkeling na zijn vrijlating.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-208535-24
vonnis van de meervoudige kamer van 23 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 april 2025, waarbij de officier van justitie mr. R.M.A. in ‘t Veld en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
gedurende een periode van bijna vier weken samen met anderen betrokken is geweest bij de productie van MDMA;
gedurende diezelfde periode samen met anderen dit productieproces heeft voorbereid of bevorderd;
112 gram MDMA in zijn bezit had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. Hij heeft vrijspraak gevorderd van feit 3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1 en 2. Verdachte was erg kort in het drugslaboratorium aanwezig en had dus geen gelegenheid om mee te werken in het productieproces. Omdat hij geen beschikkingsmacht had over de MDMA of de stoffen die MDMA bevatten kan ook het aanwezig hebben niet bewezen worden verklaard.
Ook voor feit 3 is vrijspraak bepleit, omdat de aangetroffen MDMA niet van verdachte was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Ten aanzien van feit 1 en 2
Op 25 juni 2024 werd in een loods aan [adres] in [plaats 1] een werkend synthetisch drugslaboratorium aangetroffen. Het LFO heeft het laboratorium onderzocht en geconcludeerd dat het ging om een groot combinatie-lab voor de vervaardiging van PMK, MDMA en de kristallisatie naar MDMA-brokken. In het pand werd onder meer aangetroffen 240 liter PMK, circa 2000 liter omzettingsafval en 150 liter MDMA bevattende vloeistof. Gezien is dat verdachte en de medeverdachte het pand waarin vlak daarna het drugslaboratorium is aangetroffen, samen verlieten en in een auto stapten.
Uit foto’s en een video, aangetroffen op de telefoon van de medeverdachte, blijkt dat met de verbouwing van de loods op 29 mei 2024 is begonnen en dat het drugslaboratorium in ieder geval op 22 juni 2024, 12:22 uur, in werking was.
Ten aanzien van het medeplegen geldt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte heeft verklaard dat hij was benaderd om een klus te doen waar hij € 200,- voor zou krijgen. Hij werd op maandag 24 juni 2024 naar een voor hem onbekende locatie gebracht, na zijn meldplichtafspraak met de reclassering om 12:00 uur in [plaats 2] . Van te voren wist hij niet welke werkzaamheden hij moest verrichten en wat er in de loods gebeurde, maar na een tijdje besefte hij wat daar gebeurde. Er waren diverse mensen in de loods. Hij kreeg van iemand die daar was de opdracht om schoon te maken. Hij kreeg een spuitpak en hij droeg een masker. Hij heeft schoongemaakt, dozen platgemaakt en gestapeld en met een slijptol op een ijzeren pin gewerkt. Ook zorgde hij voor eten en drinken voor de mensen die er aan het werk waren. Hij is in diverse ruimtes geweest, waaronder enkele keren in een ruimte waar hij geen adem kreeg. Hij heeft in de nacht van 24 op 25 juni 2025 in het drugslab geslapen. Op 25 juni 2024 om 11:08 uur verliet hij samen met de medeverdachte het pand.
Na zijn aanhouding zagen verbalisanten dat verdachte op zijn handen kleine blaasjes had met wat zwart uitgeslagen vingers. Daarnaast rook hij erg naar een synthetische lucht en zagen de verbalisanten dat hij veel moest gapen en hoesten. Deze bevindingen ondersteunen de verklaring van verdachte.
De rechtbank overweegt allereerst dat verdachte niet is weggegaan op het moment dat hij besefte wat voor soort werk hij moest gaan doen en wat er in de loods gebeurde. De rechtbank overweegt voorts dat het hierboven omschreven handelen van verdachte onderdeel is geweest van een groter proces. De schoonmaakwerkzaamheden dragen bij aan het veiliger kunnen uitvoeren van het risicovolle productieproces, wat van belang is voor zowel de continuïteit van het drugslab zelf als voor de veiligheid van personen die daarin werken. Het voorzien van eten en drinken van de medewerkers zorgt ervoor dat zij hun werk goed kunnen blijven uitvoeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan dit productieproces als onmisbaar onderdeel is aan te merken en daarmee dat zijn bijdrage van voldoende gewicht is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen met betrekking tot het opzettelijk bereiden, verwerken, bewerken en vervaardigen van een hoeveelheid MDMA voldoende is komen vast te staan.
De rechtbank stelt tevens vast dat verdachte wist dat de aangetroffen goederen en stoffen bestemd waren voor het bereiden van MDMA en dat bij verdachte het opzet heeft bestaan dit misdrijf, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen. Het opzet van verdachte was, gelet op zijn handelen, erop gericht het handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken, aangezien hij niet is weggegaan toen hij wist welk werk hij moest doen en hij dat werk ook daadwerkelijk heeft uitgevoerd.
Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen onder zowel feit 1 als feit 2 bewezen.
Pleegperiode
Met betrekking tot de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank dat het dossier wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte van 24 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 in de loods aan [adres] te [plaats 1] is geweest. De rechtbank zal daarom de periode van 24 juni 2025 tot en met 25 juni 2025 bewezen verklaren en hem van de overige periode vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de in dit feit bedoelde hoeveelheid MDMA van verdachte was of dat hij anderszins wetenschap had van de aanwezigheid ervan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 24 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met anderen
(telkens) opzettelijk
heeft bereid en bewerkt en verwerkt en vervaardigd
een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde
3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet.
2
in de periode van 24 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met anderen
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, en verwerken,
- het opzettelijk vervaardigen van 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), in
elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- voorwerpen en stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders, wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- meerdere onderdelen van een productieopstelling bestemd voor
het kristalliseren van (een) vloeistof(fen) naar 3,4-methyleendioxymethamfetamine
(MDMA) voorhanden te hebben,
- hoeveelheden (laboratorium)benodigdheden voorhanden te hebben,
- hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden te hebben en
- meerdere onderdelen van productie- en verwerkingsopstellingen, waaronder vrieskisten/vriezers en een hogedruk ketel en scheitrechters en IBC’s en jerrycans en pre-precursoren en vaten met PMK (PiperonylMethylKeton) en aceton en PMK-glycidezuur en
piperonal en ethanol en methylamine en bakken met 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en een reactieopstelling
voorhanden te hebben.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd
van twee jaar onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie een geldboete van € 5.000,- gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht geen gevangenisstraf op te leggen. Verdachte heeft 14 dagen in volledige beperking gezeten. Dat heeft verdachte doen beseffen dat hij dit nooit meer wil. Nadat de voorlopige hechtenis is geschorst, is verdachte uitzendwerk gaan doen en heeft hij (financiële) hulp gekregen. Verdachte wil die hulp ook. In september kan verdachte aan een BBL-opleiding beginnen. In dat kader heeft hij met een werkgever een arbeidsovereenkomst gesloten. Een gevangenisstraf doorkruist deze positieve ontwikkeling. De verdediging ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de productie van MDMA. Ook heeft hij samen met anderen strafbare voorbereidingshandelingen gepleegd, gericht op de productie van MDMA. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Van bedoeld circuit gaat een sterk ondermijnende en maatschappelijk ontwrichtende werking uit. Daar komt bij dat het afval dat ontstaat door de productie van synthetische drugs vaak rechtstreeks in de natuur wordt geloosd, hetgeen grote schade aan de natuur veroorzaakt. Verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad en zich slechts door eigen financieel gewin laten leiden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 24 februari 2025. Daaruit volgt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 27 maart 2025. Hieruit volgt dat verdachte problemen heeft op het gebied van zelfredzaamheid, maar ook dat hij motivatie toont voor en vastberaden is om hulp te aanvaarden om een positieve toekomst op te bouwen. Hierdoor heeft de reclassering vertrouwen in de inzet van verdachte om het recidiverisico te minimaliseren. De reclassering adviseert een zo groot mogelijk deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte de ingezette begeleiding en zijn werk en opleiding kan voortzetten. Daarnaast vindt de reclassering dat verdachte begeleid moet gaan wonen om te werken aan zelfredzaamheid.
De op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van eendaadse samenloop van de feiten, nu de bewezenverklaarde feiten samenhangend zijn en een min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren. Verdachte kan dan ook één verwijt worden gemaakt.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft echter oog voor de rol die verdachte in het geheel lijkt te hebben gehad. Niet gebleken is dat verdachte één van de initiatiefnemers van het drugslab is geweest. Een gelijkwaardige rol als de persoon die het lab heeft opgericht of een leidende rol kan niet worden vastgesteld.
Verdachte voerde - in het kader van de bewezen verklaarde feiten - instructies uit die hij van anderen kreeg. Ook houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de korte periode die verdachte in het lab aanwezig is geweest. Hoewel door het adequate optreden van de politie een einde is gekomen aan de handelingen van verdachte, neemt dat niet weg dat verdachte nog geen 24 uur in het lab aanwezig is geweest en zich dus een relatief korte periode met de bewezenverklaarde feiten bezig heeft gehouden. De rechtbank heeft dan ook een kortere periode bewezen verklaard dan ten laste is gelegd.
De voorlopige hechtenis van verdachte is sinds 10 juli 2024 geschorst en uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport blijkt dat hij zich gedurende deze tijd goed en positief heeft opgesteld en zich aan alle schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Verdachte is direct na zijn schorsing aan het werk gegaan en heeft hulp geaccepteerd. Verdachte is zich er ook van bewust dat hij hulp nodig heeft en ter zitting heeft hij er blijk van gegeven die hulp ook te willen blijven accepteren.
De rechtbank ziet in al het voorgaande aanleiding om, anders dan de officier van justitie heeft geëist, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen die langer is dan het voorarrest. De rechtbank wil verdachte een kans geven om zijn leven ook daadwerkelijk op de rit te krijgen. Het is voor verdachte, maar ook voor de maatschappij, belangrijk dat dit hem lukt. Een gevangenisstraf zou dit proces niet ten goede komen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 196 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, het deelnemen aan geen gedragsinterventie en het verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
Om de ernst van het bewezenverklaarde te benadrukken zal de rechtbank daarnaast de maximale taakstraf opleggen, te weten een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als verdachte die taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte daarnaast nog een geldboete op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van:
feit 1:Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod;
en
feit 2:Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden
te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 196 (honderdzesennegentig) dagen, waarvan 180 (honderdtachtig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich blijft melden op afspraken bij Reclassering Nederland toezichtsunit te Middelburg, locatie Bergen op Zoom, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa (cognitieve vaardigheidstraining) of een soortgelijke training. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 april 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid om het vonnis te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer hoevelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde
3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2024 tot en met 25 juni 2024 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren,
- het opzettelijk vervaardigen van 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), in
elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn/haar mededaders,
wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het
plegen van dat feit,
door
- meerdere, althans een, onderde(e)l(en) van een productieopstelling bestemd voor
het kristalliseren van (een) vloeistof(fen) naar 3,4-methyleendioxymethamfetamine
(MDMA), althans voor het bewerken/bereiden/vervaardigen van
3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), voorhanden te hebben,
- (een) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden te hebben,
- (een) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden te hebben en/of
-
meerdere onderdelen van (een) terugwinnings-, productie- en/of
verwerkingsopstelling(en), waaronder vrieskisten/vriezers en/of een hogedruk ketel
en/of scheitrechters en/of IBC’s en/of jerrycans en/of pre-precursoren en/of vaten
met PMK (PiperonylMethylKeton) en/of aceton en/of PMK-glycidezuur en/of
piperonal en/of ethanol en/of methylamine en/of bakken met
3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of een reactieopstelling
voorhanden te hebben;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 25 juni 2024 te [plaats 1] ,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer:
- 112 gram (netto) 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine
(MDMA), zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA),
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )