ECLI:NL:RBZWB:2025:2361

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/02/431788 / JE RK 25-253
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 april 2025 een nadere beschikking gegeven over de machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2011. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar dat een te snelle terugplaatsing bij de moeder onverantwoord zou zijn. De minderjarige verblijft momenteel in een gesloten setting bij een zorgaanbieder en er wordt gewerkt aan een plan voor een stapsgewijze terugplaatsing. De kinderrechter heeft de machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van een maand, met ingang van 20 april 2025 tot 17 mei 2025. De beslissing op het resterende deel van het verzoek is aangehouden voor een nadere mondelinge behandeling, zodat de GI een nieuw verzoek kan indienen voor een opvolgende machtiging. De kinderrechter benadrukt het belang van een zorgvuldige aanpak, gezien de hechtingsproblematiek van de minderjarige en de noodzaak voor een veilige en vertrouwde omgeving voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431788 / JE RK 25-253
Datum uitspraak: 2 april 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda.
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[minderjarige],
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt in deze zaak als informant aan:
[de behandelaar], hoofdbehandelaar bij [zorgaanbieder] in [plaats] ,
hierna te noemen: de behandelaar.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van de kinderrechter van 20 februari 2025 en alle daarin genoemde stukken;
  • de brief van 19 maart 2025 van de GI;
  • de brief van 25 maart 2025 van de GI, met bijlage.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling, met gesloten deuren, heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- [minderjarige] , die apart is gehoord, bijgestaan door mr. Koop-van Vliet;
- de moeder;
  • een vertegenwoordiger namens de GI;
  • de behandelaar (telefonisch).

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 9 augustus 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 11 september 2025.
2.3.
Bij beschikking van 13 februari 2025 van de kinderrechter in deze rechtbank is, voor zover hier van belang, ten aanzien van [minderjarige] een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 27 februari 2025.
2.4.
Bij beschikking van 20 februari 2025 van de kinderrechter in deze rechtbank is, voor zover hier van belang, aansluitend ten aanzien van [minderjarige] een (reguliere) machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 20 april 2025. Het resterende deel van het verzoek van de GI om een machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] te verlenen, is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 2 april 2025.
2.5.
Op basis van voormelde machtiging gesloten jeugdhulp, is [minderjarige] opgenomen en verblijft zij momenteel bij [zorgaanbieder] in [plaats] , in een gesloten setting.

3.Het resterende deel van het verzoek en de onderbouwing daarvan

3.1.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI om voor [minderjarige] een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van een maand, met ingang van 20 april 2025 tot 20 mei 2025.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing daarvan, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. In de vorige beschikking heeft de kinderrechter het belang onderstreept dat [minderjarige] op korte termijn zal starten met traumabehandeling. [minderjarige] heeft echter een forse weerstand tegen het bespreken van mogelijke trauma’s. Aangezien traumabehandeling motivatie en bereidheid om hierover te spreken vergt en die behandeling in een veilige en vertrouwde setting moet plaatsvinden, is die behandeling op dit moment (nog) niet mogelijk. De gezamenlijke visie van (de gedragswetenschapper van) de GI, [zorgaanbieder] en het NIFP is dat een gesloten plaatsing voor een langere periode nodig zal zijn, om vanuit die setting stapsgewijs toe te werken naar een passende behandeling en een andere woonvorm en -situatie. [minderjarige] ontwikkelt op dit moment een vertrouwensband. In de komende periode zal worden bezien welk tijdspad er nodig zal zijn om [minderjarige] voor te bereiden op de volgende fase. Gelet hierop is het noodzakelijk dat [minderjarige] haar verblijf bij [zorgaanbieder] kan voortzetten. De GI handhaaft daarom het resterende deel van het verzoek.
3.3.
De GI is samen met Crossroads aan het kijken welke vormen van hulpverlening er nodig zijn voor een (gedeeltelijke) terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Een opvolgende machtiging gesloten jeugdhulp zal daarbij noodzakelijk zijn. De GI stelt daarnaast dat hulpverlening in het kader van verslavingszorg noodzakelijk is. [hulpverlening] is al ingezet vanuit de betrokken jeugdreclassering, maar dit was vanuit een andere regio. De vraag is of dezelfde zorgverlener kan worden ingezet in [plaats] . De GI vindt het belangrijk dat [hulpverlening] in ieder geval op korte termijn kan starten.

4.De standpunten

4.1.
De behandelaar heeft, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. Er is nog geen definitieve diagnose bij [minderjarige] gesteld. Maar de behandelaar is ervan overtuigd dat er bij [minderjarige] sprake is van (complex)traumagerelateerde problematiek. Alhoewel haar gedrag, denkpatronen en behoefte aan structuur en duidelijkheid die voortkomen uit voormelde problematiek ook passend zijn bij een autismespectrumstoornis, vindt de behandelaar het belangrijker om de beschrijvende diagnose mee te nemen bij het vormgeven van de verdere behandeling. De behandelaar vindt het niet in het belang van [minderjarige] om een nieuw onderzoek te starten ter verduidelijking van de diagnose(s). Bij [zorgaanbieder] doet [minderjarige] het, zeker in de afgelopen weken, erg goed. De behandelaar vindt het in beginsel het meest in het belang van [minderjarige] , dat zij vanuit de thuissituatie behandeling krijgt. De grootste zorg die daarmee samenhangt, is echter niet zo zeer de traumaproblematiek van [minderjarige] , maar vooral het middelengebruik. Als [minderjarige] daartegen weerstand kan bieden en haar omgeving haar daarin stimuleert, dan ziet de behandelaar mogelijkheden om de behandeling vanuit de thuissituatie in te [plaats] . Gezien de wens van [minderjarige] en de moeder, vindt de behandelaar dat de (on)mogelijkheden daartoe onderzocht moeten worden. Echter moet dan wel duidelijk zijn wat er gebeurt als het onverhoopt niet goed gaat. De behandelaar heeft de voorkeur voor een langdurige machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] , zodat er voldoende tijd en ruimte is om stapsgewijs toe te werken naar een (gedeeltelijke) terugkeer van [minderjarige] naar huis. De behandelaar vindt een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp in dat verband niet passend, omdat een tijdelijke terugkeer naar de gesloten accommodatie bij wijze van time-out een afwijzing en verlieservaring betekent als het even niet goed gaat. Met het oog op de hechtingsproblematiek van [minderjarige] , is het daarom juist belangrijk om time-outs te voorkomen. Met een reguliere machtiging gesloten jeugdhulp kan het aantal dagen dat [minderjarige] op de groep verblijft en het aantal dagen dat zij thuis verblijft worden aangepast op de behoefte van [minderjarige] op dat moment en is er veel meer flexibiliteit.
4.2.
De moeder heeft, samengevat, aangegeven dat zij [minderjarige] ziet groeien nu zij bij [zorgaanbieder] verblijft. Hoewel de moeder het niet met alles eens is, lijkt [minderjarige] daar nu op een goede plek te zitten. De moeder heeft zelf ook hulp gezocht. Zo werken de moeder en [minderjarige] samen aan een terugkeer van [minderjarige] naar huis.
4.3.
[minderjarige] heeft, samengevat, aangegeven dat zij momenteel op haar plek zit bij [zorgaanbieder] . Zij mag een uur op haar telefoon, een rondje lopen en met verlof. Zij wordt dan tegen het middaguur opgehaald door haar moeder en moet om 20.00 uur weer terug zijn bij [zorgaanbieder] . [minderjarige] vindt het leuk dat het goed gaat. Soms is zij verdrietig omdat zij niet langer naar huis mag naar haar moeder. Maar, zo heeft [minderjarige] aangegeven, soms is het goed om even uit elkaar te zijn. [minderjarige] kan instemmen met het verzoek om een opvolgende machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van een maand. Daarna wil zij vanuit de thuissituatie starten met behandeling. Dit wil zij niet bij [zorgaanbieder] doen.
4.4.
De advocaat heeft, samengevat, aangevoerd dat het beter gaat met [minderjarige] . Zij is minder snel boos en haar vertrouwen in andere mensen neemt toe. Momenteel is er sprake van een prille stabiele situatie. Van belang is dat zij verder tot rust komt en dat er kleine stapjes genomen blijven worden. Het heeft nu geen zin om te starten met behandeling. De advocaat vraagt aan de behandelaar om [minderjarige] goed te blijven observeren en te beschrijven wat [minderjarige] nodig heeft. Dit om ervoor te zorgen dat, zodra de behandeling kan starten, dit ook passende behandeling zal zijn. De advocaat vindt daarnaast dat behandeling vanuit [hulpverlening] prioriteit heeft. De advocaat ziet geen mogelijkheden om [minderjarige] op dit moment (volledig) te laten terugkeren naar huis. Hoewel een gesloten plaatsing heftig is, heeft dit de voorkeur boven een strafrechtelijke plaatsing. De advocaat is, gelet op het voorgaande, van mening dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten om een opvolgende machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] te verlenen voor de resterende duur van een maand.

5.De nadere beoordeling

5.1.
Uit artikel 6.1.2, eerste lid van de Jeugdwet volgt dat de kinderrechter een machtiging kan verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Op grond van het tweede lid van voormeld artikel kan een machtiging slechts worden verleend, indien naar het oordeel van de kinderrechter:
jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren;
de opneming en het verblijf noodzakelijk en geschikt zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken; en
er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
5.2.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt. Gebleken is dat [minderjarige] kampt met ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek. In verband daarmee heeft [minderjarige] in de afgelopen periode bescherming en begeleiding nodig gehad in de gesloten jeugdzorg, in dit geval bij [zorgaanbieder] in [plaats] . Gebleken is dat er sprake is van positieve ontwikkelingen. [minderjarige] doet het erg goed bij [zorgaanbieder] en is bezig met het ontwikkelen van vertrouwensrelaties met de betrokken begeleiders en behandelaars. Van belang is dat het goed blijft gaan. Voorkomen moet worden, onder andere met het oog op haar hechtingsproblematiek, dat de thuisplaatsing te snel wordt ingezet met als gevolg dat het thuis opnieuw misgaat en [minderjarige] opnieuw wordt geconfronteerd met afwijzing en verlieservaringen waardoor de positieve ontwikkelingen teniet worden gedaan. Daarom wordt er vanuit de GI en alle betrokken begeleiders en behandelaars gewerkt aan een plan, waarbij [minderjarige] stapsgewijs, al dan niet gedeeltelijk, wordt teruggeplaatst bij de moeder en zij vanuit de thuissituatie de nodige behandeling krijgt. Het is dan ook onverantwoord en niet in het belang van [minderjarige] om haar nu per direct volledig terug te plaatsen bij de moeder. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor plaatsing van [minderjarige] in de gesloten jeugdzorg. De kinderrechter zal daarom een (opvolgende) machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] verlenen.
5.3.
De kinderrechter ziet echter aanleiding om de machtiging in duur te beperken, in dit geval tot 17 mei 2025, en de beslissing op het resterende deel van het verzoek aan te houden tot de hierna te noemen mondelinge behandeling. De reden hiervan is dat de GI heeft aangegeven dat zij voornemens is om een nieuw verzoek tot het verlenen van een (opvolgende) machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] in te dienen zodat de stapsgewijze terugkeer van [minderjarige] naar huis kan worden voortgezet op het tempo van [minderjarige] en met de flexibiliteit die zij nodig heeft. De kinderrechter vindt het, met het oog op de problematiek van [minderjarige] , van belang dat dat verzoek door dezelfde kinderrechter wordt behandeld. Door het resterende deel van het verzoek in deze zaak niet volledig toe te wijzen, kan zij alvast een nadere mondelinge behandeling plannen. Het nog door de GI in te dienen nieuwe verzoek kan en zal dan gelijktijdig worden behandeld. De kinderrechter verzoekt aan de GI om bij het indienen van het nieuwe verzoek duidelijk aan te geven dat dat verzoek gelijktijdig dient te worden behandeld tijdens de hierna te noemen mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft de hierna te noemen dag en tijdstip van de nadere mondelinge behandeling medegedeeld aan [minderjarige] en haar advocaat, de moeder en de GI.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een (opvolgende) machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp met ingang van 20 april 2025 tot 17 mei 2025;
6.2.
houdt het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling op
[datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in de persoon van mr. Phillips, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW, met inachtneming van hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.3. is overwogen;
6.3.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de advocaat van [minderjarige] , de moeder en de GI;
6.4.
bepaalt dat [minderjarige] per aparte brief wordt opgeroepen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 7 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.