ECLI:NL:RBZWB:2025:234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
23/10177
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor bijgebouw bij recreatiewoning na vernietiging vergunning hoofdgebouw

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een berging bij een recreatiewoning. Eisers, vertegenwoordigd door mr. A. van Leeuwen, hebben beroep aangetekend tegen de vergunning die op 1 mei 2023 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland was verleend. Dit beroep volgde nadat de vergunning voor het hoofdgebouw, waar de berging bij hoort, op 4 oktober 2023 door de rechtbank was vernietigd. De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van de eisers, het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of het college op goede gronden de omgevingsvergunning voor de berging heeft verleend. De vergunning voor de berging was verleend ondanks de vernietiging van de vergunning voor het hoofdgebouw. De rechtbank oordeelde dat het college er ten tijde van de vergunningverlening vanuit mocht gaan dat er een rechtsgeldige vergunning voor het hoofdgebouw was, en dat de latere vernietiging van deze vergunning niet leidde tot de conclusie dat ook de vergunning voor de berging moest sneuvelen. De rechtbank concludeerde dat het college de vergunning op juiste gronden had verleend, en dat de vergunning uitdrukkelijk was verleend voor een berging bij de recreatiewoning, wat betekent dat deze niet als zelfstandige berging gebruikt mag worden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van proceskosten of teruggave van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. A. van Leeuwen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde mr. W.D. de Vos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de vergunning die is verleend voor het bouwen van een berging bij een recreatiewoning op het [adres] .
1.1.
Het college heeft deze vergunning met het besluit van 1 mei 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 15 augustus 2023, verzonden op 5 september 2023, op het bezwaar van eisers heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, mr. V.J. Folmer namens het college en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 22 augustus 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een recreatiewoning op het [adres] .
2.1
Op 3 maart 2023 heeft de vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een berging behorende bij die recreatiewoning. Die vergunning is op 1 mei 2023 verleend voor de activiteiten bouwen en het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
2.2
Op 12 juni 2023 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten.
2.4
Op 4 oktober 2023 heeft de rechtbank de vergunning voor de recreatiewoning waar de berging bij hoort, vernietigd. [1] Het college heeft nog geen nieuw definitief besluit genomen op de aanvraag voor een vergunning voor de recreatiewoning.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning voor de berging heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader omgevingsvergunning
6. Het college heeft, voor zover hier van belang, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. [2]
De Wabo kent in artikel 2.10 een verplicht toetsingskader voor de activiteit ‘bouwen’. Kort gezegd betekent dit dat het college moet toetsen of het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Indien er geen sprake is van strijd met één van deze weigeringsgronden moet het college de vergunning verlenen. Indien er zich één van deze weigeringsgronden voordoet, is het college in beginsel verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
6.1
Als er sprake is van strijd met het bestemmingsplan, is het college verplicht te onderzoeken of er alsnog een vergunning kan worden verleend. Het college heeft dat onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat hij vergunning wil verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft beleidsruimte om al dan niet de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Het college is in dit geval van mening dat de gevraagde vergunning in zijn eigen beleid en een goede ruimtelijke ordening past. De rechtbank zal hieronder beoordelen of het college de vergunning op goede gronden heeft verleend.
Het bestemmingsplan
7. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Ter plaatste van het perceel waarop het bouwplan is voorzien geldt het bestemmingsplan Renesse . Op de gronden rust de enkelbestemming ‘Recreatie-Verblijfsrecreatie’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-6’. De gronden zijn onder andere bestemd voor recreatief nachtverblijf in recreatiewoningen. Gebouwen en overkappingen moeten in een bouwvlak gebouwd worden. [3] De berging is een gebouw en wordt buiten het bouwvlak gebouwd.
Speelt de vernietiging van de vergunning voor de recreatiewoning een rol?
8. Eisers voeren aan dat de vergunning voor de recreatiewoning is vernietigd. Het college kon daarom geen vergunning meer verlenen voor een bijgebouw.
8.1
Het college stelt dat er uitdrukkelijk vergunning is verleend voor een bijgebouw. Op het moment dat het bestreden besluit genomen werd, was er een vergunning voor een hoofdgebouw. Die vergunning is daarna weliswaar vernietigd, maar het college is voornemens die alsnog te verlenen met de uitgebreide procedure. Het college heeft op 10 december 2024 besloten de uitgebreide procedure toe te passen en de gemeenteraad te vragen om een verklaring van geen bedenkingen af te geven, om zo alsnog de vergunning te kunnen verlenen.
8.2
De vergunninghouder wijst erop dat de berging echt als berging bij de recreatiewoning is aangevraagd. Zonder vergunning voor de recreatiewoning mag de berging niet zelfstandig gebruikt worden. De vergunning is ook terecht verleend omdat er ten tijde van de vergunningverlening en de beslissing op bezwaar een rechtsgeldige vergunning voor de recreatiewoning was. De rechter moet het besluit toetsen aan de hand van de omstandigheden en regelgeving op het moment dat de beslissing op bezwaar wordt genomen.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat het college er ten tijde van de vergunningverlening en beslissing op bezwaar vanuit mocht gaan dat er in juridische zin een hoofdgebouw was. Er was immers een verleende vergunning. Met het juridische feit dat die vergunning daarna vernietigd zou worden, kon het college nog geen rekening houden. De latere vernietiging van de vergunning voor het hoofdgebouw, leidt de rechtbank daarom niet tot het oordeel dat ook de vergunning voor het bijgebouw moet sneuvelen. Daarbij is van belang dat de berging uitdrukkelijk als berging bij een recreatiewoning is aangevraagd en vergund en niet als zelfstandige berging.
Heeft het college zijn eigen beleid correct toegepast?
9. Het college heeft de afwijking getoetst aan de Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016. Niet in geschil is dat de berging aan de voorwaarden uit artikel 6 onder B van deze beleidsregels voldoet. De afwijking past dus in het beleid van het college zodat het college in beginsel gehouden was de afwijking te verlenen. [4] Dat geldt temeer nu hier geen argumenten of bijzondere omstandigheden zijn aangedragen waaruit blijkt dat de beleidsregels in dit geval niet toegepast hadden moeten worden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Het college heeft op de juiste gronden een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank tekent daarbij wel aan dat de vergunning uitdrukkelijk is verleend voor een berging bij een recreatiewoning. Dat houdt in dat de berging niet gebouwd mag worden als zelfstandige berging, los van een recreatiewoning.
10.1
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten of teruggave van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier op 22 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[. . .]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2 In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016

Artikel 6 Een bijbehorend bouwwerk met recreatieve bestemming

[...]
B.
Voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een recreatiewoning:
· er mag maximaal één bijbehorend bouwwerk worden gebouwd van maximaal 13 m²;
· het bijbehorend bouwwerk moet minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel worden gebouwd;
· de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;

Voetnoten

1.Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 4 oktober 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6842.
2.Artikel 2.1, eerste lid onder a en c van de Wabo.
3.Artikel 16.2.2 onder a van de planvoorschriften.
4.Artikel 4:84 van de Awb.