ECLI:NL:RBZWB:2025:2338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
AWB 24_6753
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor de realisatie van 29 woningen in Terneuzen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiseres V.O.F. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen behandeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van 29 woningen, die op 13 augustus 2024 is verleend. De rechtbank heeft op 10 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele andere personen. Het college werd vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema en een andere vertegenwoordiger. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen, met inachtneming van de beroepsgronden van eiseres.

De rechtbank constateert dat de vergunninghouder op 11 december 2023 een aanvraag heeft ingediend voor de omgevingsvergunning. Het college heeft op 9 april 2024 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, waartegen eiseres haar zienswijze heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 januari 2024 is vervangen door de Omgevingswet. De rechtbank concludeert dat het oude recht van toepassing blijft op aanvragen die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn ingediend.

Eiseres heeft betoogd dat bij de verlening van de omgevingsvergunning geen rekening is gehouden met haar bedrijfsvoering, die geluid- en geurhinder kan veroorzaken voor de toekomstige woningen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat niet is beoordeeld of de bedrijfsvoering van eiseres door de nieuwe woningen wordt belemmerd. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door alsnog een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad te vragen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6753 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] V.O.F., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, het college
(gemachtigde: mr. C.J. IJdema).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Woongoed Zeeuws-Vlaanderente Terneuzen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 13 augustus 2024 inzake de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van 29 woningen.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres is [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] . Namens de derde partij is [naam 4] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Zij doet dat (onder meer) aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze tussenuitspraak.
Feiten en omstandigheden
3. Eiseres is gevestigd op het adres [adres] .
3.1.
De vergunninghouder heeft op 11 december 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van 29 huurwoningen op de [locatie] .
3.2.
Het college heeft op 9 april 2024 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Eiseres heeft hiertegen haar zienswijze kenbaar gemaakt.
3.3.
Het college heeft met het bestreden besluit een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 29 woningen op de [locatie] .
Toepasselijk recht
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
Belemmering bedrijfsvoering
5. Eiseres heeft betoogd dat bij de verlening van de omgevingsvergunning geen rekening is gehouden met zijn bedrijf. Hij heeft namelijk is slachterij die zowel geluids- als geurhinder zou kunnen opleveren voor de toekomstige wijk. De locatie van eiseres heeft weliswaar een detailhandel-bestemming, maar deze komt niet overeen met de feitelijke situatie.
5.1.
Op de projectlocatie is het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ van toepassing en rust de enkelbestemming ‘Wonen – 1’.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. [1]
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12. [2] Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan.
In dat geval wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is. [3]
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden geweigerd indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. [4]
5.2.
Ten aanzien van het projectplan is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. In de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat voor de milieuzonering met name gekeken moet worden naar de nabijgelegen voetbalvelden en niet overdekte zwembaden. Daarnaast is rekening gehouden met een bedrijf dat op 40 meter afstand ligt. Tussen partijen is niet in geschil dat in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening is gehouden met eiseres. Dit wordt ook bevestigd in het bestreden besluit. Uit het bestreden besluit volgt namelijk dat eiseres niet relevant is voor de beoogde ontwikkeling. Eiseres wordt namelijk in haar bedrijfsvoering beperkt door de naastgelegen woningen. Bovendien is de afstand van de bebouwing waarin eiseres zich bevindt tot de nieuw te bouwen woningen ruim 100 meter. Op het perceel van eiseres ligt verder een woonbestemming en geen agrarische of bedrijfsbestemming.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd. Op het perceel van eiseres is namelijk het algemene bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ van toepassing en het bestemmingsplan ‘ [plaats] , [adres] ’. Op grond van het bestemmingsplan ‘ [plaats] , [adres] ’ heeft het perceel de bestemming ‘detailhandel’. Daarnaast heeft het college in haar verweer bevestigd dat ten onrechte niet is beoordeeld of het project de bedrijfsvoering van eiseres zou kunnen belemmeren. De bedrijfsvoering van eiseres kan namelijk geluid- en geurhinder met zich meebrengen. In zoverre is het beroep gegrond.
5.4.
Het college heeft echter nader gemotiveerd dat eiseres niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering door de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank ziet daarom geen reden om het bestreden besluit thans te vernietigen.
5.5.
Er is niet gebleken dat geluidsoverlast zal plaatsvinden op de woningen als gevolg van de bedrijfsvoering van eiseres. Het college is ten aanzien van eiseres uitgegaan van milieucategorie 3.1. Daar valt een loonslachterij onder. De richtafstanden op grond van de VNG-brochure ‘bedrijven en milieuzonering’ is een hulpmiddel om aan te tonen of sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. De brochure hanteert voor geluid in de milieucategorie 3.1 een afstand van 30 meter tot de gevel van gevoelige objecten in het gebiedstype ‘gemengd gebied’ en van 50 meter in het gebiedstype ‘rustige woonwijk’. Het bedrijf ligt op een afstand van 45,15 meter van de te bouwen woningen en die woningen vallen daarmee binnen de zone van 50 meter. Omdat de richtafstand niet wordt gehaald, heeft het college een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevels maximaal 37 dB(A) is. Er is uitgegaan van de worst-case-scenario. Hierin is onder meer het optrekken en afremmen van vrachtwagens meegenomen. Daarmee wordt voldaan aan het beoordelingsniveau van 45 dB(A).
5.6.
Daarnaast is niet gebleken dat geuroverlast zal plaatsvinden als gevolg van de bedrijfsvoering van eiseres. De ruimtes waar zal wordt geslacht en de ruimte waar vee de nacht voor het slachten verblijft liggen op een afstand die de grenswaarde van 50 meter ruimschoots overschrijdt. Eiseres heeft verder toegelicht dat vrachtwagens op het terrein worden gereinigd en ontsmet na het lossen. Het is niet aannemelijk dat dit zal leiden tot een geuroverlast wat leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Verklaring van geen bedenkingen
6. Op grond van artikel 2.27 van de Wabo wordt, in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen, een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Bor wordt de omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
6.1.
De rechtbank stelt – ambtshalve - vast dat het college geen verklaring van geen bedenkingen heeft overgelegd. Het college heeft de aanvraag kennelijk voorgelegd aan de raadscommissie. Uit de besluitenlijst van 21 februari 2024 volgt dat de voorzitter zou hebben vastgesteld dat de aanvraag niet politiek gevoelig is. Dit is niet gelijk te stellen met een verklaring van geen bedenkingen. Daarnaast is niet gebleken dat sprake is van een geval waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist.
6.2.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit een gebrek kent, nu het college geen verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad heeft gevraagd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, stelt de rechtbank het college in de gelegenheid om alsnog een verklaring van geen bedenkingen te vragen aan de gemeenteraad. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6.3.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6.4.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
6.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 21 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo
In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 6.5, eerste lid, van het Bor
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
3.Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
4.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder 3, van de Wabo.