ECLI:NL:RBZWB:2025:2285

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
02-404028-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens diefstal, schuldheling en bezit van amfetamine

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, schuldheling en het bezit van amfetamine. De verdachte, geboren in 1983 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van de Voorde. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte diefstal van sokken van de Action, heling van een elektrische fiets en het bezit van 17,7 gram amfetamine. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de diefstal van de sokken en de schuldheling van de fiets wettig en overtuigend bewezen, evenals het bezit van amfetamine. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van de fiets, wat de rechtbank als ongeloofwaardig beschouwde. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, omdat de verdachte niet had meegewerkt aan eerdere begeleidingstrajecten en er een hoog recidive risico bestond. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en het advies van de reclassering, die aangaf dat eerdere behandelingen geen effect hadden gehad. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 38m, 38n, 57, 310, 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-404028-24
vonnis van de meervoudige kamer van 17 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 20 december 2024 sokken van de Action heeft gestolen;
zich in de periode van 18 december 2024 tot en met 20 december 2024 schuldig heeft gemaakt aan de heling van een fiets;
17,7 gram amfetamine aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het eerste en tweede ten laste gelegde feit en dient van deze feiten te worden vrijgesproken. Verdachte heeft aan de beveiliger kenbaar gemaakt toen hij staande werd gehouden, dat hij de sokken nog ging betalen. Die kans is hem niet geboden. Naar de mening van verdachte is er dan ook geen sprake van een voltooide diefstal. Ten aanzien van de tenlastegelegde heling is de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Hij heeft wisselende verklaringen afgelegd en gelet op het dossier is het waarschijnlijker dat hij de fiets heeft gestolen. Er is dan ook geen sprake van heling zoals ten laste gelegd. Het derde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de sokken nog wilde betalen ongeloofwaardig, gelet op de aangifte en de camerabeelden van de winkel. De gedragingen van verdachte die hieruit volgen – het verwijderen van de verpakking, het aantrekken van de sokken en daarover zijn schoenen – zijn naar hun uiterlijke verschijningsvormen gedaan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Hieruit blijkt op geen enkele wijze dat hij de intentie had om de sokken te betalen. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het onttrekken van het goed aan het zicht en het als heer en meester over het goed beschikken voldoende is voor de bewezenverklaring van diefstal. Dat verdachte is staande gehouden voor de kassa maakt dit niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het eerste ten laste gelegde feit, diefstal van een paar sokken, wettig en overtuigend is bewezen.
Verdachte heeft een gestolen elektrische mountainbike voorhanden gehad. Elektrische fietsen zijn kostbare goederen. Verdachte heeft wisselend verklaard over de vraag van wie hij de fiets heeft geleend. Ter zitting heeft hij verklaard de fiets van een hem bekende persoon uit Middelburg te hebben geleend, maar heeft hij niet willen benoemen wie die persoon is. Deze fiets werd verdachte – zonder enige aanleiding – te leen aangeboden en zonder slot. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden op verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan. Er is niet gebleken dat verdachte navraag heeft gedaan naar de herkomst. Bovendien heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij regelmatig achterwege laat om te vragen naar de herkomst van een goed wanneer hij iets te leen krijgt aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte destijds in ieder geval redelijkerwijs moeten vermoeden dat de fiets een door misdrijf verkregen goed betrof en acht daarmee de schuldheling wettig en overtuigend bewezen.
Omdat verdachte ten aanzien van het derde tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal in de bijlage worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 20 december 2024 te Vlissingen, een paar (sport)sokken (merk Umbro), die aan Action, toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2
in de periode van 18 december 2024 tot en met 20 december 2024 te Aagtekerke, gemeente Veere, en/of te Vlissingen, althans in Nederland een fiets (elektrische mountainbike, merk Besv Trsl), heeft verworven
envoorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
3
op 20 december 2024 te Middelburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 17,7 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, zonder aftrek van het voorarrest. Verdachte voldoet aan alle wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel. Bovendien heeft de hardnekkige problematiek van verdachte een grondige en zorgvuldige aanpak nodig, waar de ISD-maatregel bij uitstek geschikt voor is. Zelfs indien verdachte niet wenst mee te werken aan de maatregel, is het hoofddoel van de maatregel de bescherming van de maatschappij en is deze in geval van verdachte opportuun. Ook omdat eerdere begeleiding en behandeling vanuit zowel een vrijwillig als gedwongen kader geen enkel effect hebben gehad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de maatregel niet noodzakelijk is om tot gedragsverandering te komen, omdat verdachte open staat voor begeleiding en ondersteuning vanuit Maatschappelijke en justitiële dienstverlening (MJD). Bovendien heeft verdachte tweemaal eerder een ISD-maatregel zonder succes doorlopen. De verdediging verzoekt de maatregel voorwaardelijk op te leggen zodat verdachte de kans krijgt om zijn leven op de rails te krijgen met de hulp en ondersteuning vanuit MJD.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal en schuldheling. Dergelijke feiten leveren de samenleving als geheel, en de winkel en de eigenaar van de fiets in het bijzonder, overlast en schade op. Ook getuigt het van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 17,7 gram amfetamine. Het gebruik van verdovende middelen is schadelijk voor de volksgezondheid en leidt tot verslaving bij gebruikers hiervan. Door zich hiermee in te laten ondersteunt verdachte ook het in stand houden van drugsgerelateerde overlast en (zware) criminaliteit.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij vele malen eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.
Verder houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsrapport van 20 maart 2025 dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een delictpatroon met betrekking tot vermogensdelicten. Er zijn door de jaren heen al veel begeleidings- en behandeltrajecten ingezet, zowel in een vrijwillig als gedwongen kader, maar geen van deze trajecten heeft geleid tot enige stabilisatie. Op alle leefgebieden ziet de reclassering problemen en het ontbreekt bij verdachte aan enig probleembesef en ziekte inzicht. Verdachte laat zich niet sturen, niet in een gedwongen kader maar ook niet in een vrijwillig kader. Ook de begeleiding door MJD van Emergis heeft nog niet geleid tot enige verbetering van zijn situatie. De reclassering adviseert dan ook de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Ter zitting heeft [deskundige] namens de reclassering benadrukt dat de mogelijkheden qua behandeling of begeleiding zijn uitgeput en niets heeft geleid tot gedragsverandering of vermindering van het recidive risico. Verdachte is grensoverschrijdend en zorgmijdend. Indien verdachte met zijn overlastgevende gedrag wordt geconfronteerd heeft hij een totaal andere beleving en ontkent hij dat er sprake is van dergelijk gedrag. Het WMO besluit had verdachte al voor detentie en het MJD is al twee jaar betrokken, maar dit leidt niet tot enige verandering en is daarom onvoldoende. De reclassering persisteert bij het advies in het rapport om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
ISD-maatregel
De rechtbank overweegt dat niet lichtvaardig moet worden besloten tot het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Dit is immers een zware maatregel die bedoeld is als laatste redmiddel om gedragsverandering bij stelselmatige daders te bewerkstelligen. Verdachte heeft in het verleden twee onvoorwaardelijke ISD-maatregelen opgelegd gekregen, die niet tot de gewenste (blijvende) gedragsveranderingen hebben geleid. Ter beoordeling ligt de vraag voor of het opnieuw opleggen van een (voorwaardelijke of onvoorwaardelijke) ISD-maatregel noodzakelijk en wenselijk is of dat een andere afdoening meer passend is.
Allereerst moet worden vastgesteld of verdachte aan de wettelijke criteria voldoet voor het opleggen van een ISD-maatregel. De rechtbank stelt vast dat aan de eisen van artikel 38m, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, wordt voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De feiten zijn ook begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist.
Daarnaast moet worden voldaan aan het criterium van zeer actieve veelplegers zoals bedoeld in de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers. De rechtbank stelt vast dat verdachte ook hieraan voldoet. Tegen verdachte zijn immers over een periode van vijf jaar processen-verbaal opgemaakt voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan in ieder geval één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Verdachte heeft aangegeven open te staan voor begeleiding en behandeling in een (meer) vrijwillig kader. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat verdachte zal meewerken aan voorwaarden die bij een voorwaardelijke straf, dan wel een voorwaardelijke ISD-maatregel worden opgelegd. De reclassering heeft uitvoerig uiteengezet waarom de mogelijkheden vanuit hen zijn uitgeput en ook de eerdere begeleiding vanuit de gemeente heeft onvoldoende effect gehad. Van enige intrinsieke motivatie voor behandeling en begeleiding buiten de maatregel om lijkt dan ook geen sprake. Daar komt bij dat de ISD-maatregel met name is gericht op langdurige insluiting ter bescherming van de maatschappij tegen zeer actieve veelplegers. Dat betekent dat een ISD-maatregel ook aangewezen kan zijn wanneer verdachte niet wenst mee te werken.
Maatregel
De rechtbank is op grond van de bevindingen van de reclassering, de toelichting hierop van de deskundige ter zitting en hetgeen ter zitting is besproken van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wenselijk en noodzakelijk is en zal deze maatregel daarom aan verdachte opleggen. Uit het reclasseringsadvies en hetgeen ter zitting is besproken zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen voor het oordeel dat met een kortere duur van de maatregel kan worden volstaan. Daarom wordt de tijd die verdachte in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 310, 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal
feit 2: schuldheling
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 april 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 20 december 2024 te Vlissingen,
een paar (sport)sokken (merk Umbro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan Action, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 18 december 2024 tot en met 20 december 2024
te Aagtekerke, gemeente Veere, en/of te Vlissingen, althans in Nederland
een fiets (elektrische moutainbike, merk Besv Trsl), althans een goed heeft
verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist,
althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen
goed betrof
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek
van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 20 december 2024 te Middelburg,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 17,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )