ECLI:NL:RBZWB:2025:2283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
02-176456-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens vechtpartij in café

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij in een café in Vlissingen op 1 april 2023. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij een andere persoon, aangeduid als aangever, tegen het hoofd had geschopt. Tijdens de zitting op 3 april 2025 hebben zowel de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde feit, namelijk de poging tot moord. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de poging tot zware mishandeling, wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan de aangever door hem met kracht tegen het hoofd te schoppen, maar dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 180 uur op, in plaats van een gevangenisstraf, omdat niet voldaan was aan de vereisten voor een taakstrafverbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,- aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-176456-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte aangever onder andere tegen het hoofd heeft geschopt, ten laste gelegd in drie juridische varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie en refereert zich ten aanzien daarvan aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Primair
Uit de beschrijving van de camerabeelden van het café komt naar voren dat verdachte aangever hard tegen het hoofd heeft geschopt terwijl aangever op de grond lag. Verdachte heeft dit ook bekend. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam en een schop daartegen zou in sommige omstandigheden dodelijk kunnen zijn.
Uit het dossier komt niet naar voren dat verdachte de opzet had om aangever te doden.
De vraag is vervolgens of daar het voorwaardelijk opzet op bestond. Daarvoor moet kunnen worden aangetoond dat er door de schop tegen het hoofd van aangever een aanmerkelijke kans bestond dat hij daardoor zou overlijden, dat verdachte wist dat dat zo was, en dat hij desondanks tegen het hoofd van aangever heeft geschopt.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte dermate hard of op een zodanig kwetsbare plek van het hoofd heeft geschopt, dat de kans aanmerkelijk was dat aangever zodanig ernstig gewond zou raken dat hij daaraan zou komen te overlijden. Ook bevat het dossier geen medische verklaring of ander bewijs waaruit een dergelijk levensbedreigend risico kan worden afgeleid. Verder kan uit het dossier niet worden afgeleid dat aangever bewusteloos is geraakt door toedoen van de schop door verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 1 april 2023 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 weken
waarvan 5 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft bij de strafeis onder meer rekening gehouden met het taakstrafverbod zoals neergelegd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte veel spijt heeft van wat hij heeft gedaan en dat hij zich ervoor schaamt. Verdachte gaat als gevolg van het incident minder vaak uit en als hij dat doet drinkt hij nauwelijks alcoholhoudende drank. De verdediging heeft erop gewezen dat het feit inmiddels twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. Als het taakstrafverbod van toepassing is heeft de verdediging bepleit 1 dag gevangenisstraf op te leggen, naast een taakstraf en een eventueel voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich tijdens het uitgaan gemengd in een conflict tussen aangever enerzijds en de eigenaar en de portier van het café anderzijds, waar hij zelf geen bemoeienis mee had. Hij is daarbij, onder invloed van alcohol, erg agressief geweest tegen aangever en heeft hem onder meer tegen het hoofd geschopt. Bovendien heeft het geweld zich in het openbaar afgespeeld. Verschillende omstanders zijn geconfronteerd met het gewelddadig optreden van verdachte. Delicten als deze veroorzaken bovendien veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij in oktober 2018 een geldboete in de vorm van een strafbeschikking heeft ontvangen voor het plegen van uitgaansgeweld. De rechtbank zal hiermee in de strafbepaling in negatieve zin rekening houden, zij het in beperkte mate, gelet op de periode tussen de strafbeschikking en de pleegdatum van het thans bewezenverklaarde feit.
De rechtbank overweegt dat uit hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht blijkt dat verdachte is geschrokken van wat hij onder invloed van alcohol heeft gedaan, en dat hij als gevolg daarvan zijn (uitgaans)gedrag heeft aangepast om te voorkomen dat iets dergelijks nog eens zou kunnen gebeuren. De rechtbank zal hier bij de bepaling van de strafmaat in positieve zin rekening houden.
Strafoplegging
De rechtbank overweegt dat in soortgelijke zaken vaak een gevangenisstraf wordt opgelegd. Gelet op verdachtes proceshouding en op de omstandigheid dat het feit al meer dan twee jaar geleden is gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf in deze zaak niet meer passend is.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet wordt voldaan aan de in artikel 22b Sr genoemde vereisten voor het taakstrafverbod, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Gelet hierop zal de rechtbank bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en aan verdachte een taakstraf opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 180 uur passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.500,- wegens geleden immateriële schade door het bewezenverklaarde feit.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte een rol in het geweld en het ontstaan van het letsel heeft gehad, maar dat lastig vast te stellen is welk letsel door verdachte is toegebracht. Er zijn namelijk meerdere personen die aan de benadeelde partij letsel hebben toegebracht. Verdachte wil vanwege zijn rol wel een deel van de schade vergoeden. De verdediging acht een bedrag van € 500,- passend.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naast verdachte zijn er echter nog twee mededaders die tegen het hoofd van de benadeelde partij hebben geschopt. Daarbij komt dat de benadeelde partij door zowel verdachte als de twee mededaders is geslagen. Het is daardoor lastig vast te stellen welk letsel door wie en op welke manier is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank staat echter vast dat het letsel waar de schadevergoeding voor wordt gevraagd onder andere door verdachte is toegebracht.
Het verweer dat niet kan worden vastgesteld wie welk letsel op welke manier heeft veroorzaakt zodat verdachte niet aansprakelijk is voor het geheel van de schade en dat het te ingewikkeld is om hier nader onderzoek naar te doen, kan in elk van de zaken van de daders worden gevoerd. Dat zou tot de onrechtvaardige situatie leiden dat de benadeelde partij in geen van de strafzaken zijn schade vergoed zou krijgen. De rechtbank acht het dan ook redelijk en billijk dat in deze zaak een deel van de vordering wordt toegewezen. De schade staat immers in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht het door de verdediging voorgestelde bedrag billijk en zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 500,-.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat dit een nader onderzoek zou vergen naar de precieze toedracht van het ontstaan van het letsel en de rol daarin van alle daders, wat tot een verdere vertraging van de behandeling van deze toch al oude zaak zou leiden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
De rechtbank overweegt daarbij dat er tevens conservatoir beslag rust op het in beslag genomen geldbedrag, ten behoeve van de betaling van een vordering van het slachtoffer. Het conservatoir beslag blijft door deze beslissing onaangetast.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Subsidiair: Poging tot zware mishandeling;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1.195,- ;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 500,- (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
€ 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 (tien) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 april 2025.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Vlissingen in een voor een publiek toegankelijke
plaats, te weten [café] van Vlissingen en/of op de openbare weg, de
[straat] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk
geweld bestond uit het duwen en/of trekken en/of slaan en/of schoppen van die
[slachtoffer] ;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )