ECLI:NL:RBZWB:2025:2278

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/02/415540 / FA RK 23-5127
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijf minderjarige bij ieder van de ouders en vaststelling voorlopige zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van het hoofdverblijf van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man en de vrouw, beiden ouders van de minderjarigen, hebben een verzoek ingediend om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en dat van [minderjarige 2] bij de vrouw vast te stellen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen, waarbij het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en dat van [minderjarige 2] bij de vrouw is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de man en [minderjarige 2] recht hebben op onbegeleid contact op woensdagmiddag en de vrouw en [minderjarige 1] recht hebben op begeleid contact. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in deze procedure geadviseerd en heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie van beide ouders. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is gedaan door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/415540 / FA RK 23-5127
Datum uitspraak: 27 maart 2025
beschikking betreffende vaststellen hoofdverblijf en zorgregeling
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. N. Wouters in Middelburg,
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat: mr. C. Cadot, te Roosendaal,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018, hierna: [minderjarige 1],
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022, hierna: [minderjarige 2].
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 22 januari 2025 met alle daarin genoemde stukken;
- het rapport van de Raad van 26 februari 2025.
1.2
De verzoeken zijn nader mondeling behandeld op 27 maart 2025, gezamenlijk met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen, bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/432434 / JE RK 25-363. In die procedure is bij separate beschikking beslist en zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 maart 2025 en tot 27 maart 2026. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De verdere beoordeling

De standpunten
2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 januari 2025 is de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats en welke zorgregeling in het belang van de minderjarigen is. Ook is bij voornoemde beschikking een voorlopige zorgregeling vastgelegd die inhoudt dat de man en [minderjarige 2] recht hebben op (on) begeleid contact met elkaar iedere woensdagmiddag gedurende vier uur, en zo spoedig mogelijk uit te breiden naar één dag en is bepaald dat de vrouw en [minderjarige 1] voorlopig recht hebben op contact met elkaar minimaal één keer per week van 14.30 tot 16.30 uur onder begeleiding van de hulpverlening. De beslissing op de overige verzoeken is aangehouden.
2.2.
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op de verzoeken van de man het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem te bepalen en dat van [minderjarige 2] bij de vrouw, als ook op de verzoeken van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling tussen de man en [minderjarige 2] en tussen de vrouw en [minderjarige 1].
2.3.
Uit het rapport van de Raad van 26 februari 2025 blijkt dat er zorgen zijn over [minderjarige 1] op school. Hij scheldt veel naar andere kinderen en de juffen en is ook erg boos op zichzelf. De vader reageert soms opgefokt naar [minderjarige 1] en kan zich dan moeilijk beheersen. Uit het verslag van Goed Genoeg Ouderschap van 23 juli 2024 blijkt dat er veel punten zijn waaraan de moeder nog moet werken. De Raad heeft besloten het onderzoek uit te breiden naar een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel omdat de Raad het zorgelijk vindt dat er onregelmatig contact is tussen [minderjarige 2] en de vader en de ouders niet in staat zijn om datgene te doen dat in het belang van de kinderen is. Er is sprake van een complexe gezinssituatie en vrijwillige hulpverlening is ontoereikend om de zorgen weg te nemen. De Raad maakt zich zorgen over de wijziging van de omgang tussen de vader en [minderjarige 2]. Deze omgang is gewijzigd naar de woensdagmiddag van 12.00 uur tot 17.30 uur onbegeleid bij de vader thuis omdat er geen beschikbare contactbegeleider aanwezig kon zijn. Ten aanzien van de verzoeken omtrent het hoofdverblijf adviseert de Raad de verzoeken van de man toe te wijzen en het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw te bepalen. Hoewel er bij beide ouders zorgen zijn over de opvoedsituatie verwacht de Raad dat het de ouders zal gaan lukken om binnen de ondertoezichtstelling met de benodigde hulpverlening verbetering aan te brengen. Het is passend om de juridische situatie bij de feitelijke situatie aan te laten sluiten. Het is ook niet haalbaar dat de kinderen bij de andere ouder gaan wonen. De Raad adviseert de beslissing op het verzoek van de man omtrent het contact tussen hem en [minderjarige 2] aan te houden voor de duur van 8 maanden. Er moet eerst onderzocht worden wat de man en [minderjarige 2] aan kunnen in het contact. De plotselinge, recente wijziging is volgens de Raad niet in het belang van [minderjarige 2]. Het was passender geweest om eerst te onderzoeken of vader in staat is om [minderjarige 2] onbegeleid bij zich te kunnen hebben en daarna middels een stappenplan te bouwen aan contact eerst deels begeleid en daarna onbegeleid. Het toewerken naar overnachtingen van [minderjarige 2] bij de vader lijkt op dit moment een stap te ver gezien de problematiek van de kinderen en de draagkracht van de man. Ten aanzien van het contact tussen [minderjarige 1] en de vrouw adviseert de Raad de huidige regeling waarbij [minderjarige 1], onder begeleiding, eenmaal in de week op donderdag uit school tot 16.30 uur bij de vrouw verblijft, wel vast te leggen. Deze regeling is het maximaal haalbare voor de vrouw en [minderjarige 1].
2.4.
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het mooi zou zijn als er een eindbeslissing zou kunnen worden genomen in deze zaak zodat er voor iedereen duidelijkheid komt. De vrouw heeft er geen bezwaar tegen als het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man wordt bepaald. Het hoofdverblijf van [minderjarige 2] kan bij haar worden bepaald en de beslissing op verzoeken omtrent de zorgregelingen kan worden aangehouden in afwachting van de resultaten binnen de ondertoezichtstelling. Het is aan de GI om binnen het kader van de ondertoezichtstelling te beoordelen of uitbreiding van de omgang wellicht mogelijk is.
2.5.
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het goed zou zijn als er een beslissing wordt genomen op de verzoeken omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Zo ontstaat een stukje duidelijkheid. Nu de vrouw geen bezwaar meer heeft tegen het bepalen van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem kan er een beslissing worden genomen op de verzoeken hieromtrent. Binnen de ondertoezichtstelling kan de GI bekijken of uitbreiding van de omgang mogelijk is en zo ja, op welke wijze. De vader begrijpt de zorgen van de Raad over de abrupte uitbreiding van de omgang tussen hem en [minderjarige 2]. Het is aan de GI om daar samen met de hulpverlening afspraken over te maken.
De inhoudelijke beoordeling
Hoofdverblijf
2.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op de standpunten van partijen en het positieve advies van de Raad daartoe zal de rechtbank de verzoeken van de man omtrent het hoofdverblijf van de minderjarigen toewijzen. [minderjarige 2] verblijft al langere tijd bij de vrouw en [minderjarige 1] bij de man. Hoewel er zorgen zijn over de opvoedsituatie van beide ouders verwacht de rechtbank, net als de Raad, dat het door middel van inzet van hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling voldoende lukt om verbetering aan te brengen in de opvoedsituatie bij beide ouders. De rechtbank vindt het in het belang van de minderjarigen dat de juridische situatie aansluit bij de feitelijke situatie en zal dan ook bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw en het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man is.
Zorgregeling
2.7.
Ten aanzien van de verzoeken van de man omtrent de zorgregeling oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank vindt het van belang dat de beslissing op deze verzoeken niet nogmaals zal worden aangehouden. Zo ontstaat er duidelijkheid voor partijen als ouders maar ook voor de minderjarigen. Het is aan de GI om binnen het kader van de ondertoezichtstelling regie te voeren bij de uitvoering van de zorgregelingen. De rechtbank zal de zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] die bij beschikking van 22 januari 2025 als voorlopig is vastgelegd nu vastleggen als definitieve zorgregeling en daarbij bepalen dat onder regie van de GI en indien daartoe door de GI en hulpverlening mogelijkheden worden gezien, op tempo van [minderjarige 1] kan worden gewerkt aan uitbreiding van de omgang. Ten aanzien van de zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] overweegt de rechtbank dat op dit moment een regeling wordt uitgevoerd die inhoudt dat er op woensdagmiddag van 12:00 uur tot 17:30 uur onbegeleide omgang tussen hen plaatsvindt. Deze regeling is uitvoeriger dan de voorlopige zorgregeling die bij beschikking van 22 januari 2025 is vastgelegd. De rechtbank zal de regeling die nu wordt uitgevoerd als zorgregeling vastleggen en daarbij bepalen dat onder regie van de GI en indien daartoe door de GI en de hulpverlening mogelijkheden toe worden gezien, op tempo van [minderjarige 2] kan worden gewerkt aan uitbreiding van de omgang. De rechtbank vindt het belangrijk dat de GI met de hulpverlening afspraken maakt over de inzet van contactbegeleiding van het bezoek, op zijn minst voorafgaand en na het contact, zoals de Raad heeft geadviseerd.
2.8.
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan en het belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierover duidelijkheid ervaren, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf heeft bij de man en dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
3.2.
bepaalt dat :
- de man en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op (on)begeleid contact met elkaar iedere woensdagmiddag van 12:00 uur tot 17:30 uur onder begeleiding, en zo spoedig mogelijk uit te breiden naar één dag,
- de vrouw en [minderjarige 1] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar minimaal één keer per week van 14.30 uur tot 16.30 uur onder begeleiding van de hulpverlening;
waarbij geldt dat de man en de vrouw samen met de GI die de regie over de omgang krijgt, afspraken moeten maken en waarbij geldt hetgeen hiervoor in r.o. 2.7 is omschreven;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 10 april 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.