ECLI:NL:RBZWB:2025:2276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/02/432733 / JE RK 25-425
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

Op 27 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een gezinsgerichte voorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de onrust en spanningen tussen zijn ouders, alsook door de problematiek van zijn moeder, die kampt met verslavingsproblemen. Tijdens de zitting op 27 maart 2025 waren de moeder, de vader, vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft de mening van [minderjarige] gehoord, die aangaf dat hij niet bij zijn ouders kan opgroeien en zich thuis voelt bij de gezinshuisouders. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] goedgekeurd, met ingang van 27 maart 2025 tot 27 maart 2026.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/432733 / JE RK 25-425
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Eindhoven,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J. Schuttkowski te Hulst,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, hierna te noemen de GI,
de gezinshuisouders van
[gezinshuis] ,
hierna de gezinshuisouder(s).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 7 maart 2025;
  • de brief van de Raad van 21 maart 2025, met bijlage.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] ;
  • de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de gezinshuisouder
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter en heeft tijdens de mondelinge behandeling zelf verteld wat hij van de verzoeken vindt. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft in [gezinshuis] in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
De Raad handhaaft de verzoeken. [minderjarige] is na de scheiding van zijn ouders bij de moeder blijven wonen. In december 2019 is [minderjarige] vrijwillig uit huis geplaatst bij [behandelgroep] omdat de situatie bij de moeder thuis was geëscaleerd. Sinds 27 december 2019 woont [minderjarige] bij het [gezinshuis] in [plaats] . [minderjarige] is in november 2019 gediagnosticeerd met kenmerken van ODD met onderliggende emotionele problemen zoals een negatief zelfbeeld, lage frustratietolerantie en rigide denkpatronen. [minderjarige] is lang geconfronteerd geweest met onrust en onzekerheid als gevolg van de scheiding van zijn ouders. De moeder woont in [woonplaats 1] samen met haar dochter en halfzusje van [minderjarige] . Er zijn zorgen over het alcoholmisbruik van de moeder en over haar draagkracht tijdens een bezoek. In december 2024 heeft de moeder 64 pillen ingenomen en daar is melding van gemaakt bij Veilig Thuis. De moeder ziet in dat [minderjarige] niet bij haar thuis kan opgroeien. De vader woont in [woonplaats 2] samen met zijn partner. Hij heeft het contact met [minderjarige] verbroken toen er niet meer werd gewerkt aan plaatsing van [minderjarige] bij hem. De vader blijkt niet goed te kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] en beschikt over onvoldoende opvoedcapaciteiten. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd nu hij teveel wordt belast door de onrust en spanningen tussen ouders en door de onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid die voortkomen uit het opvoedershandelen van zowel de vader als de moeder. [minderjarige] is een 15-jarige jongen met een belaste voorgeschiedenis door traumatische, ingrijpende gebeurtenissen in het verleden. Hij is op 10-jarige leeftijd in het gezinshuis geplaatst. Bij plaatsing was [minderjarige] een jongen met fors overgewicht, nors en in zichzelf gekeerd. Hij ging zeer snel over grenzen heen en dat is nog steeds zo. Hij heeft jarenlang bij BTSW therapie gevolgd maar
deze heeft niet het gewenste resultaat bereikt. Zij kwamen onvoldoende binnen
bij [minderjarige] . Zijn geslotenheid is nog steeds een zorg. Enkel bij gezinshuisouders laat hij op spaarzame momenten wat openheid zien. De recente zorgelijke ontwikkeling is dat [minderjarige] zijn uitvlucht zoekt in middelengebruik. Het vermoeden is dat hij dagelijks blowt. Wanneer ernaar wordt gevraagd geeft hij aan dat hij dit doet om te verdoven zodat hij niet te veel hoeft te voelen en na te denken en dat hij niet van plan is om ermee te stoppen.
Het is nodig dat er inhoudelijk zicht blijft op de behandeling van moeder, dat de verbinding hierin met gezinshuisouders wordt gelegd en dat helder is wat zij van elkaar kan verwachten. Zo moet bijvoorbeeld de boodschap dat [minderjarige] niet mag gaan logeren vanwege veiligheidsrisico’s door iemand anders dan gezinshuisouders worden gebracht. Dit brengt gezinshuisouders in een moeilijke positie en zij moeten zich volledig op [minderjarige]
kunnen richten. Er moet een duidelijke lijn komen ten aanzien van de bezoeken tussen moeder en [minderjarige] . Dit is nodig gezien het veiligheidsrisico ten aanzien
van het alcoholgebruik van moeder, de gewelddadige partner van moeder en de
recente zorg van het gezinshuis omtrent het blowen van [minderjarige] . Ook is het nodig dat
contactherstel met vader aan de orde blijft. Ook is het noodzakelijk dat de GI er zicht op blijft houden dat [ggz-instelling] en het GIA met de moeder werken aan het vergroten van haar weerbaarheid. Verder is het van belang dat de jeugdbeschermer blijft monitoren op inzet
hulpverlening voor [minderjarige] . Wanneer daar ruimte voor is moet dit voor hem
worden ingezet. Wellicht kan er laagdrempelig worden gestart met een
jongerenwerker vanuit Open Door. Uiteindelijk zal [minderjarige] gebaat zijn bij een
vorm van traumaverwerking. De Raad heeft overwogen een verzoek tot het beëindigen van het gezag van de ouders in te dienen maar is van mening dat op dit moment de maatregel van een ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis het meest passend is. Deze maatregelen zijn het minst vergaand. Bovendien laat [minderjarige] veel weerstand zien tegen een beëindiging van het gezag van zijn moeder. Het is juist de bedoeling om [minderjarige] meer mee te krijgen in hulpverlening en niet om de weerstand te vergroten. Een gezagsbeeindiging voor vader kan daarnaast voor [minderjarige] voelen als afwijzing als het gaat om zijn vader. De Raad vindt het belangrijk dat er binnen een half jaar duidelijkheid is over de vraag of de ouders met deze structuur invulling kunnen geven aan hun gezagsrol en of die genormaliseerd kan worden. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is noodzakelijk omdat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en hulpverlening door ouders onvoldoende wordt geaccepteerd en benut. Als de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken dan dient er ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te worden verleend voor zijn verblijf bij het gezinshuis.
4.2.
[minderjarige] heeft in zijn gesprek met de kinderrechter en tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij weet dat hij niet bij één van zijn ouders kan opgroeien. Hij vindt de gezinshuisouders af en toe wel wat streng maar hij voelt zich er toch thuis. Tot voor kort was al het contact met zijn vader verbroken. Sinds een tijdje is dit contact weer terug opgestart en [minderjarige] vindt dat toch wel fijn. Vader blijft toch zijn vader. Met zijn moeder heeft [minderjarige] een goede band. Hij vindt het verdrietig dat het niet goed met haar gaat door haar verslaving. [minderjarige] wil heel graag dat het beter met haar gaat maar daarvoor is het nodig dat ze hulpverlening krijgt. Ook wil [minderjarige] dat de situatie beter wordt voor zijn halfzusje die nog bij zijn moeder woont. [minderjarige] wil ook graag weer contact met zijn beste vriend [naam]. In de periode dat hij bij zijn moeder woonde en later toen hij in het gezinshuis woonde en ging logeren bij zijn moeder, is hij veel met [naam] opgetrokken. [minderjarige] kent hem al van jongs af aan. Vanaf het moment dat het bij de moeder thuis is geëscaleerd mag [minderjarige] [naam] niet meer zien. Hij hoopt heel erg dat het contact met [naam] weer kan worden opgestart. Ook wil [minderjarige] graag dat er vaste afspraken worden gemaakt over het bezoek van zijn moeder zodat hij weet waar hij aan toe is.
4.3.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij het eens is met het verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen. De moeder ziet in dat er regievoering nodig is nu zij problemen ondervindt en daar hulp voor nodig heeft. Het doet de moeder zeer dat uit het rapport lijkt alsof de Raad middels de ondertoezichtstelling het pad wil plaveien richting een beëindiging van haar gezag. De moeder is het daar niet mee eens. Ze wil een rol blijven spelen in het leven van [minderjarige] en wil betrokken blijven bij beslissingen die over hem moeten worden genomen. De moeder werkt ook altijd mee als haar toestemming wordt verzocht. De moeder hoopt dat door middel van de ondertoezichtstelling het contact tussen haar en [minderjarige] weer beter wordt. Ze zien elkaar graag maar door middel van alle problematiek is het contact teruggeschroefd. De moeder hoopt dat zij betere therapie gaat krijgen om aan haar problematiek te werken. De moedert voert wel verweer tegen het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder ziet in dat [minderjarige] niet bij haar kan opgroeien en stemt in met het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis. Een machtiging is dan ook niet nodig.
4.4.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij de situatie schrijnend vindt. Hij hoopt dat het de moeder lukt om van haar problematiek af te komen, in het belang van [minderjarige] . De vader heeft aan de Raad aangegeven onderzoek te doen naar een beëindiging van het gezag omdat de situatie naar zijn idee al jaren stil staat. De vader denkt dat daarmee een stuk rust komt zodat iedereen weer verder kan. De vader hoopt dat binnen de ondertoezichtstelling zicht komt op wat voor [minderjarige] het beste is.
4.5.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij bereid is de ondertoezichtstelling uit te voeren. Wel vraagt de GI zich af of het haalbaar is dat er binnen een half jaar duidelijkheid is over de invulling van het gezag door de ouders zoals door de Raad is aangegeven.
4.6.
De gezinshuisouder verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het belangrijk is dat er rust komt. Zowel de moeder, de vader als [minderjarige] heeft dit nodig. De gezinshuisouders zijn vastgelopen in de samenwerking met de ouders. De ouders zaten niet op één lijn en zo werd het voor de gezinshuisouders lastig om beslissingen over [minderjarige] te nemen. Het logeren van [minderjarige] bij zijn moeder vormt daar een voorbeeld van. Uiteindelijk is de hulpverlening opgeschaald naar IPT en casusregie. Inmiddels is er weer voorzichtig aan contact tussen de vader en [minderjarige] . De gezinshuisouders hopen dat door middel van de ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan het herstel van het contact tussen [minderjarige] en zijn ouders, en dat er concrete afspraken worden gemaakt. Het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder is wat minder vanwege de situatie waar de moeder zich in bevindt. Ook hopen de gezinshuisouders dat het contact met [naam] snel kan worden opgestart omdat deze vriendschap voor [minderjarige] heel belangrijk is.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Hij is lange tijd geconfronteerd geweest met spanning en onzekerheid na de scheiding van zijn ouders. Ook is tijdens het verblijf van [minderjarige] bij zijn moeder de situatie geëscaleerd. Er zijn spanningen in de bezoeken met de moeder vanwege haar problematiek rondom haar verslaving en dit heeft negatieve effecten op het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder. Het contact tussen [minderjarige] en zijn vader is een tijdlang verbroken en pas weer voorzichtig opgestart. [minderjarige] heeft inmiddels zijn plek in het gezinshuis gevonden maar waar voorheen sprake was van een goede samenwerking tussen de gezinshuisouders en de ouders is die samenwerking nu onder druk komen te liggen. Het lukt hen zelf nu niet meer om de bezoeken tussen [minderjarige] en zijn moeder en vader vorm te geven. Het is noodzakelijk dat de GI betrokken wordt zodat die als neutrale derde de regie kan voeren in de contacten tussen [minderjarige] en zijn beide ouders. Ook is het noodzakelijk dat de GI gaat kijken welke hulpverlening nodig is voor de moeder, en indien mogelijk ook voor [minderjarige] . Tenslotte vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI gaat kijken naar de mogelijkheden om het contact tussen [minderjarige] en zijn vriend [naam] weer vorm te gaan geven. [naam] is belangrijk voor [minderjarige] en heeft een grote rol gespeeld in zijn leven. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] dan ook belangrijk dat het contact tussen hen waar mogelijk weer tot stand komt.
5.2.
Gelet op het voorgaande stelt de kinderrechter daarom [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.3.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] Gebleken is dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders, maar bij de gezinshuisouders ligt. Het is belangrijk dat het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis wordt geformaliseerd. Dit is in overeenstemming met de wet bij een ondertoezichtstelling en betekent niet dat de ouders er niet akkoord mee gaan. Zij weten dat [minderjarige] niet meer bij een van hen kan wonen.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 27 maart 2025 tot 27 maart 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 27 maart 2025 tot 27 maart 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 10 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.