De Raad handhaaft de verzoeken. [minderjarige] is na de scheiding van zijn ouders bij de moeder blijven wonen. In december 2019 is [minderjarige] vrijwillig uit huis geplaatst bij [behandelgroep] omdat de situatie bij de moeder thuis was geëscaleerd. Sinds 27 december 2019 woont [minderjarige] bij het [gezinshuis] in [plaats] . [minderjarige] is in november 2019 gediagnosticeerd met kenmerken van ODD met onderliggende emotionele problemen zoals een negatief zelfbeeld, lage frustratietolerantie en rigide denkpatronen. [minderjarige] is lang geconfronteerd geweest met onrust en onzekerheid als gevolg van de scheiding van zijn ouders. De moeder woont in [woonplaats 1] samen met haar dochter en halfzusje van [minderjarige] . Er zijn zorgen over het alcoholmisbruik van de moeder en over haar draagkracht tijdens een bezoek. In december 2024 heeft de moeder 64 pillen ingenomen en daar is melding van gemaakt bij Veilig Thuis. De moeder ziet in dat [minderjarige] niet bij haar thuis kan opgroeien. De vader woont in [woonplaats 2] samen met zijn partner. Hij heeft het contact met [minderjarige] verbroken toen er niet meer werd gewerkt aan plaatsing van [minderjarige] bij hem. De vader blijkt niet goed te kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] en beschikt over onvoldoende opvoedcapaciteiten. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd nu hij teveel wordt belast door de onrust en spanningen tussen ouders en door de onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid die voortkomen uit het opvoedershandelen van zowel de vader als de moeder. [minderjarige] is een 15-jarige jongen met een belaste voorgeschiedenis door traumatische, ingrijpende gebeurtenissen in het verleden. Hij is op 10-jarige leeftijd in het gezinshuis geplaatst. Bij plaatsing was [minderjarige] een jongen met fors overgewicht, nors en in zichzelf gekeerd. Hij ging zeer snel over grenzen heen en dat is nog steeds zo. Hij heeft jarenlang bij BTSW therapie gevolgd maar
deze heeft niet het gewenste resultaat bereikt. Zij kwamen onvoldoende binnen
bij [minderjarige] . Zijn geslotenheid is nog steeds een zorg. Enkel bij gezinshuisouders laat hij op spaarzame momenten wat openheid zien. De recente zorgelijke ontwikkeling is dat [minderjarige] zijn uitvlucht zoekt in middelengebruik. Het vermoeden is dat hij dagelijks blowt. Wanneer ernaar wordt gevraagd geeft hij aan dat hij dit doet om te verdoven zodat hij niet te veel hoeft te voelen en na te denken en dat hij niet van plan is om ermee te stoppen.
Het is nodig dat er inhoudelijk zicht blijft op de behandeling van moeder, dat de verbinding hierin met gezinshuisouders wordt gelegd en dat helder is wat zij van elkaar kan verwachten. Zo moet bijvoorbeeld de boodschap dat [minderjarige] niet mag gaan logeren vanwege veiligheidsrisico’s door iemand anders dan gezinshuisouders worden gebracht. Dit brengt gezinshuisouders in een moeilijke positie en zij moeten zich volledig op [minderjarige]
kunnen richten. Er moet een duidelijke lijn komen ten aanzien van de bezoeken tussen moeder en [minderjarige] . Dit is nodig gezien het veiligheidsrisico ten aanzien
van het alcoholgebruik van moeder, de gewelddadige partner van moeder en de
recente zorg van het gezinshuis omtrent het blowen van [minderjarige] . Ook is het nodig dat
contactherstel met vader aan de orde blijft. Ook is het noodzakelijk dat de GI er zicht op blijft houden dat [ggz-instelling] en het GIA met de moeder werken aan het vergroten van haar weerbaarheid. Verder is het van belang dat de jeugdbeschermer blijft monitoren op inzet
hulpverlening voor [minderjarige] . Wanneer daar ruimte voor is moet dit voor hem
worden ingezet. Wellicht kan er laagdrempelig worden gestart met een
jongerenwerker vanuit Open Door. Uiteindelijk zal [minderjarige] gebaat zijn bij een
vorm van traumaverwerking. De Raad heeft overwogen een verzoek tot het beëindigen van het gezag van de ouders in te dienen maar is van mening dat op dit moment de maatregel van een ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis het meest passend is. Deze maatregelen zijn het minst vergaand. Bovendien laat [minderjarige] veel weerstand zien tegen een beëindiging van het gezag van zijn moeder. Het is juist de bedoeling om [minderjarige] meer mee te krijgen in hulpverlening en niet om de weerstand te vergroten. Een gezagsbeeindiging voor vader kan daarnaast voor [minderjarige] voelen als afwijzing als het gaat om zijn vader. De Raad vindt het belangrijk dat er binnen een half jaar duidelijkheid is over de vraag of de ouders met deze structuur invulling kunnen geven aan hun gezagsrol en of die genormaliseerd kan worden. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is noodzakelijk omdat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en hulpverlening door ouders onvoldoende wordt geaccepteerd en benut. Als de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken dan dient er ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te worden verleend voor zijn verblijf bij het gezinshuis.