In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de wijziging van het gezag over een minderjarige en de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Tiggelaar, verzocht om het gezamenlijk gezag met de man te beëindigen en om een bijdrage van € 250,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De man, die op dat moment een onbekende woon- of verblijfplaats had en al jaren niet meer betrokken was in het leven van de minderjarige, is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man feitelijk geen invulling meer geeft aan het gezag en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vrouw voortaan alleen het gezag uitoefent. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de man, gezien zijn afwezigheid en gebrek aan betrokkenheid, een maandelijkse bijdrage van € 250,- moet betalen, ingaande op 6 augustus 2024, de datum van indiening van het verzoekschrift. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep.