ECLI:NL:RBZWB:2025:2272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/02/425559 / FA RK 24-3719
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
  • mr. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag en vaststelling kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de wijziging van het gezag over een minderjarige en de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Tiggelaar, verzocht om het gezamenlijk gezag met de man te beëindigen en om een bijdrage van € 250,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De man, die op dat moment een onbekende woon- of verblijfplaats had en al jaren niet meer betrokken was in het leven van de minderjarige, is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man feitelijk geen invulling meer geeft aan het gezag en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vrouw voortaan alleen het gezag uitoefent. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de man, gezien zijn afwezigheid en gebrek aan betrokkenheid, een maandelijkse bijdrage van € 250,- moet betalen, ingaande op 6 augustus 2024, de datum van indiening van het verzoekschrift. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/425559 / FA RK 24-3719
datum uitspraak: 8 april 2025
beschikking over wijziging gezag en kinderalimentatie
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W. Tiggelaar in Middelburg,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende op een onbekende woon- of verblijfplaats;
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] , Polen op [geboortedag] 2019.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 6 augustus 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Tiggelaar van 22 augustus 2024, met bijlagen;
- de oproep van de man door de griffier van deze rechtbank in de Staatscourant van 11 december 2024;
- de brief van mr. Tiggelaar van 26 februari 2025, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 11 maart 2025. Bij die behandeling is gekomen de vrouw, met haar advocaat en bijgestaan door een tolk in de Poolse taal. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad. De man is juist opgeroepen, maar is niet gekomen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw en [minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen met € 250,- per maand, voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, zulks met ingang van [geboortedag] 2019 althans subsidiair 26 juni 2024, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht;
- te bepalen dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en de vrouw voortaan het eenhoofdig gezag uitoefent over voornoemde minderjarige.
3.2
De man heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken.
3.3
Op de standpunten van de vrouw wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De standpunten
4.1.
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Partijen hebben een relatie gehad waaruit [minderjarige] op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] , Polen is geboren. Op 8 maart 2023 heeft de man [minderjarige] in Polen erkend. De man oefent samen met de vrouw het gezag over [minderjarige] uit. Het is echter in het belang van [minderjarige] dat het gezamenlijk gezag beëindigd wordt. Er bestaat namelijk een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. De man is sinds de geboorte van [minderjarige] niet of nauwelijks bereikbaar voor de vrouw. Hij is niet bij de zwangerschap of de bevalling betrokken geweest. De vrouw heeft jarenlang de hoop gehad dat de man alsnog betrokken zou raken in het leven van [minderjarige] . Maar inmiddels heeft de vrouw deze hoop opgegeven. De man toont geen enkele interesse in [minderjarige] . Het laatste contact tussen de man en [minderjarige] vond plaats op 8 maart 2023. De vrouw loopt tegen praktische problemen aan nu de man ook met het gezag over [minderjarige] is belast. Zo weigerde de man zijn toestemming te verlenen voor de vakantie naar Polen in de zomer van 2024. Partijen kunnen niet met elkaar overleggen. De vrouw weet niet waar de man verblijft en kan geen contact met hem opnemen. De man wisselt geregeld van telefoonnummer en is dan niet bereikbaar voor de vrouw. De minimaal noodzakelijke basis voor het gezamenlijk gezag ontbreekt. Daarmee bestaat het risico dat beslissingen over [minderjarige] niet in het vereiste tempo kunnen worden genomen. Bovendien is de man al geruime tijd niet meer betrokken in het leven van [minderjarige] . De man kan dan ook niet op een verantwoorde wijze gezagsbeslissingen nemen nu hij niet weet wat er in het leven van [minderjarige] speelt. Ten aanzien van het verzoek omtrent de kinderalimentatie wordt door en namens de vrouw aangevoerd dat de vrouw niet over financiële gegevens van de man beschikt. Dat maakt dat de vrouw geen juiste berekening van de kinderalimentatie kan maken. Sinds de geboorte van [minderjarige] draagt de vrouw de volledige kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De vrouw acht de man in staat om een bedrag van € 250,- per maand te voldoen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het te ver strekt om de betalingsverplichting in te laten gaan per [geboortedag] 2019 dan verzoekt de vrouw de bijdrage in te laten gaan per de datum dat de man is aangeschreven over de kinderalimentatie. Vanaf dat moment heeft hij er rekening mee kunnen houden dat hij een bijdrage aan de vrouw diende te voldoen.
4.2.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de man geen rol van betekenis speelt in het leven van [minderjarige] . Er vindt geen communicatie tussen de ouders plaats en de ouders maken ook geen afspraken in het belang van [minderjarige] . De man geeft feitelijk ook geen invulling aan het gezag. De man is niet bereikbaar voor de vrouw en niet beschikbaar voor overleg. Hiermee bestaat het risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen en dat gezagsbeslissingen niet tijdig genomen kunnen worden. De Raad adviseert het verzoek van de vrouw omtrent de wijziging van het gezag toe te wijzen.
De inhoudelijke beoordeling
Gezag
4.3.
Voor de beoordeling van het verzoek van de vrouw omtrent het gezag is van belang om eerst vast te stellen of de ouders naar Pools recht, nu [minderjarige] daar is geboren, van rechtswege gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over haar. In de beoordeling moet ook worden betrokken dat de ouders niet met elkaar gehuwd zijn geweest.
4.4.
Op grond van artikel 7 Brussel II-ter is de Nederlandse rechter bevoegd het verzoek van de vrouw te beoordelen, nu [minderjarige] op het moment van de indiening van het verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
4.5.
Het verzoek is ingediend na 1 mei 2011, op welke datum het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (hierna: HKBV 1996) in werking is getreden. Uit artikel 16, eerste lid, van het HKBV 1996 volgt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratie autoriteit, wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
4.6.
De rechtbank overweegt dat [minderjarige] op [geboortedag] 2019 in Polen is geboren. Naar Pools recht berust het ouderlijk gezag vanaf het moment van de geboorte bij beide ouders, ongeacht of zij al dan niet met elkaar gehuwd zijn en ongeacht of zij al dan niet met elkaar samenwonen. De gezamenlijke gezagsuitoefening duurt voort tot de meerderjarigheid (artikel 93 & 1 Fw). Artikel 16, derde lid, van het HKBV 1996 bepaalt dat het op grond van het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere staat. Dit betekent dat het gezamenlijk gezag dat van rechtswege is ontstaan in Polen nog steeds bestaat.
4.7.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat beide ouders nog steeds belast zijn met het gezag over [minderjarige] .
4.8.
Op grond van artikel 15 HKBV 1996 is op het verzoek het Nederlands recht van toepassing.
4.9.
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dan kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over het kind krijgt. In artikel 1:253n lid 1 BW staat dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.10.
De rechtbank moet eerst beoordelen of de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen met het gezag over [minderjarige] zijn belast. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. De man is niet meer betrokken in het leven van [minderjarige] en in maart 2023 is er voor het laatst contact tussen hen geweest. Daarmee is de wijziging van omstandigheden gegeven en kan de vrouw worden ontvangen in haar verzoek.
4.11.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezamenlijk gezag van partijen wordt beëindigd en de vrouw voortaan eenhoofdig het gezag over [minderjarige] uitoefent. Gebleken is dat de man al jarenlang niet meer betrokken is in het leven van [minderjarige] . Het laatste contact tussen hen vond plaats in maart 2023. De man is niet op de hoogte van de ontwikkelingen rondom [minderjarige] en kan dan ook geen juiste invulling geven aan zijn gezag. Daarnaast is de man niet bereikbaar voor de vrouw. Er is nauwelijks sprake van contact tussen hen. Omdat de man daar geen toestemming voor verleende is de zomervakantie naar Polen in 2024 niet doorgegaan. Het in gezamenlijkheid nemen van beslissingen rondom [minderjarige] wordt onder de omstandigheid dat de man niet bereikbaar is voor de vrouw erg bemoeilijkt. Daarmee bestaat het onacceptabel risico dat [minderjarige] klem of verloren komt te zitten tussen de ouders. Indien zich een situatie rondom [minderjarige] voordoet waarbij met spoed een beslissing moet worden genomen dan zal de vrouw tegen problemen aanlopen nu zij de man niet kan bereiken. Bovendien is niet de verwachting dat deze situatie binnen korte tijd verbetert nu onduidelijk is waar de man verblijft en inzet van hulpverlening ter verbetering van de situatie om die reden niet mogelijk is. Voornoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank dusdanig ernstig van aard dat zij nopen tot een afwijzing van het in de wet neergelegde uitgangspunt van gezamenlijk gezag. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden toegewezen.
Kinderalimentatie
4.12.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek omtrent de kinderalimentatie op grond van artikel 3 Alimentatieverordening, nu de minderjarige als alimentatiegerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op grond van artikel 4 lid 3 van het Haags Alimentatie Protocol is Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
4.13.
De rechtbank constateert dat de man niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw omtrent de kinderalimentatie als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu de rechtbank niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
4.14.
De rechtbank zal de verplichting tot betaling van de verzochte bijdrage laten ingaan op 6 augustus 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, nu de man vanaf dat moment rekening kon houden met vaststelling van een bijdrage.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.14.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de vrouw voortaan alleen het gezag heeft over [minderjarige] ;
5.2.
bepaalt dat de man met ingang van 6 augustus 2024 voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw bij vooruitbetaling zal voldoen een bedrag van € 250,- per maand;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hopmans en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.