ECLI:NL:RBZWB:2025:2248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
02-294907-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben en opslaan van professioneel vuurwerk met vrijspraak voor cocaïne en wapenbezit

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 240 gram cocaïne, een Scorpion machinepistool en munitie, en het opslaan van 720 stuks professioneel vuurwerk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de cocaïne en het wapenbezit, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid en het opzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet op de hoogte was van het wapen, dat in een afgesloten kast was aangetroffen, en dat er geen bewijs was dat de aangetroffen stoffen cocaïne waren. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk professioneel vuurwerk had opgeslagen en voorhanden had gehad. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 260 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 150 uur. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte na zijn voorlopige hechtenis en de begeleiding door Humanitas. De uitspraak benadrukt de ernst van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en de gevaren die dit met zich meebrengt voor de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-294907-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. S.M.E. van Fraaijenhove van der Maas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 april 2025, waarbij de officier van justitie mr. E.M.L. Warmoeskerken en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. 240 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
2. een Scorpion machinepistool en munitie voorhanden heeft gehad;
3. professioneel vuurwerk, te weten 720 shells, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor feit 1. Zij acht de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de munitie: ten laste is gelegd dat het munitie van categorie I of II betreft, terwijl uit het dossier volgt dat het om munitie van categorie III gaat.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging bepleit vrijspraak voor feit 1. Voor feit 2 dient ook vrijspraak te volgen, omdat verdachte het wapen niet voorhanden heeft gehad. Het wapen is aangetroffen in een afgesloten kast, waardoor verdachte geen bewustheid heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen en daarover niet heeft kunnen beschikken. Voor feit 3 kan evenmin een bewezenverklaring volgen, omdat verdachte niet over het vuurwerk heeft kunnen beschikken. Ook ontbreekt de bewustheid over de soort en hoeveelheid aangetroffen vuurwerk. Hierdoor is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het voorhanden hebben. Subsidiair is aangevoerd dat het opzet niet bewezen kan worden ten aanzien van de grote hoeveelheid en soort vuurwerk. Meer subsidiair is hooguit sprake van voorwaardelijk opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor feit 1. De aangetroffen stoffen niet zijn getest door het NFI, zodat niet kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde hoeveelheid ook daadwerkelijk cocaïne betreft. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 2
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte munitie van categorie I of II voorhanden heeft gehad, zodat zij hem daarvan alleen al om die reden zal vrijspreken.
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen en een zekere beschikkingsmacht van verdachte daarover.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een eigenaar en bewoner in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. Vast staat dat het wapen (en de munitie) in een afgesloten kast in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet over een sleutel van de kast beschikt en dat hij niet op de hoogte was van de voorwerpen in de kast. Uit het dossier volgen aanknopingspunten die het scenario van verdachte ondersteunen. Allereerst is er geen sleutel van de kast aangetroffen bij verdachte of in de woning. Daarnaast is op goederen in de afgesloten kast geen dna of dacty van verdachte aangetroffen. Ook de telefoon die in de kast is aangetroffen is op geen enkele wijze te linken aan verdachte. Daarentegen volgt uit het onderzoek naar deze telefoon het vermoeden dat deze telefoon in gebruik was bij een man genaamd [naam] . De rechtbank constateert dat geen nader onderzoek is gedaan naar dit concrete aanknopingspunt. Gelet op deze specifieke omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het scenario van verdachte aannemelijk kan zijn en dat onvoldoende blijkt van bewustheid en beschikkingsmacht bij verdachte ten aanzien van het wapen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 7 november 2023 in de slaapkamer van de woning van verdachte aan [adres] in [woonplaats] 161 kilo professioneel vuurwerk is aangetroffen. Het gaat in totaal om tien dozen met daarin 720 stuks Shells (mortierbommen).
Verdachte heeft verklaard dat er door een persoon die over een sleutel van zijn woning beschikte, was gevraagd of hij vuurwerk in de woning van verdachte mocht neerleggen. Verdachte heeft daarmee ingestemd. Verdachte wil niet zeggen wie deze persoon is. Volgens verdachte zou er niet zijn gesproken over de hoeveelheid en het soort vuurwerk en of het daadwerkelijk door zou gaan. Hij heeft zelf geen nadere vragen gesteld aan deze onbekend gebleven persoon.
Uit die verklaring volgt dat verdachte wist dat de persoon die over een sleutel van zijn woning beschikte zijn toestemming had gevraagd om daar vuurwerk op te slaan. Hij heeft nagelaten daar nadere vragen over te stellen. Volgens vaste rechtspraak veronderstelt het begrip ‘voorhanden hebben’ dat de dader – al dan niet onmiddellijk – over het vuurwerk kan beschikken. Nu het vuurwerk is aangetroffen in de slaapkamer van de woning van verdachte kon hij over het aanwezige vuurwerk beschikken. Dat verdachte nog niet in de woning was geweest doet daar niets aan af. Gelet op de hierboven geschetste gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het ook om een grote hoeveelheid van dit soort professioneel vuurwerk kon gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk professioneel vuurwerk heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 3
op 7 november 2023 te [woonplaats] , opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 156 kg aan shells (720 stuks), heeft opgeslagen en
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert - onder verwijzing naar de OM-richtlijnen - aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, of - subsidiair – daarnaast een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ingeval er een voorwaardelijke straf wordt opgelegd, verzoekt de verdediging om de begeleiding door Humanitas als bijzondere voorwaarde op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk voorhanden gehad en opgeslagen in het appartementencomplex waar hij en anderen woonden. Verdachte heeft dus een bijzonder gevaarlijke situatie laten ontstaan. Het is algemeen bekend dat vuurwerk bij ontploffing enorme schade en aanzienlijk, ook dodelijk, letsel kan veroorzaken. Hij heeft de omwonenden van zijn appartement aan gevaar blootgesteld door op deze manier het professioneel vuurwerk op te laten slaan. Verdachte lijkt niet (voldoende) over deze risico’s te hebben nagedacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte zich houdt aan de voorwaarden en afspraken met de reclassering die zijn opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis. Nadat verdachte werd geschorst is hij direct weer aan het werk gegaan bij zijn oude werkgever. Vanaf september 2024 heeft verdachte weer huisvesting en krijgt hij ambulante begeleiding bij Humanitas. De reclassering heeft van Humanitas vernomen dat verdachte van begin af aan transparant is geweest en dat hij zich inzet voor het behalen van zijn doelen. De kans op recidive wordt ingeschat als laag vanwege de aanwezige beschermende factoren. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat interventies of toezicht volgens de reclassering niet nodig zijn.
De rechtbank acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend bij de bewezen verklaarde hoeveelheid professioneel vuurwerk. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het goede verloop van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte heeft zijn leven een positieve wending gegeven. De transparantie waarover Humanitas spreekt, ziet de rechtbank ook terug in de omstandigheid dat verdachte zijn werkgever heeft verteld over deze zaak. Zijn werkgever was zelfs bij de zitting aanwezig. Verdachte heeft gezegd dat hij veel heeft aan de begeleiding van Humanitas. De rechtbank acht de voortzetting van deze begeleiding ook van belang voor het behouden van stabiliteit op de verschillende leefgebieden, zodat verdachte de positieve lijn kan voortzetten.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het al ondergane voorarrest acht de rechtbank gelet op al deze omstandigheden niet aan de orde. Verdachte verdient echter wel een forse straf, gelet op het gevaarzettend karakter van zijn handelen. Daarnaast acht de rechtbank een stok achter de deur passend in de vorm van een forse voorwaardelijke straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 365 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 260 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend. Aan het voorwaardelijke strafdeel koppelt de rechtbank de voorwaarde van begeleiding door Humanitas. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 150 uur aan verdachte opleggen om de ernst van het feit te benadrukken.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het in beslag genomen geldbedrag en de telefoonkaart zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Niet is vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren. Gebleken is dat de voorwerpen tot het begaan van een misdrijf zijn vervaardigd of bestemd nu deze voorwerpen zijn aangetroffen in een afgesloten kast met vermoedelijk verdovende middelen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen verdovende middelen en toebehoren en de steekwapens zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. Deze voorwerpen zijn bij het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan van strafbare feiten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet
milieubeheer, opzettelijk begaan
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 260 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich laat begeleiden door Homerun Humanitas of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele
proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich
aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
* 2927,80 EUR (G2655748);
* 6 STK Telefoonkaart (G2655754);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
* 1014 mg hennep (G2655755);
* 11 mg cocaïne (G2655767);
* 2 STK XTC (G2655925);
* 13 mg cocaïne (G2655801);
* 3 STK Ampul (G2655804);
* 4 STK XTC (G2655795);
* 5 STK XTC (G2655793);
* 2200 gr verdovende middelen (G2655805);
* 338 gr amfetamine (G2655775);
* 94 gr verdovende middelen (G2655800);
* 37,46 mg verdovende middelen (G2655802);
* 784,3 gr amfetamine (G2655790);
* 26,26 mg verdovende middelen (G2655798);
* 215 gr cocaïne (G2655785);
* 84 STK XTC (G2655791);
* 28,45 gr amfetamine (G2655799);
* 17,23 mg verdovende middelen (G2655803);
* 1 STK rookwaar (G2655797);
* 48 gr hashish (G265771);
* 77 mg verdovende middelen (G2655796);
* 4 STK Steekwapen (G2655756);
* 3 STK Weegapparatuur (G2655761);
* 1 STK Lepel (G2655764);
* 127 STK XTC (G2655787);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. F.L. Donders en mr. M.H.P. van Drunen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 april 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 7 november 2023 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig
heeft gehad, ongeveer 240 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid
van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (een)
middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 7 november 2023 te [woonplaats]
een wapen van categorie I of II van de Wet wapens en munitie,
te weten een Scorpion machinepistool, zijnde een vuurwapen geschikt
om (automatisch) te vuren, voorhanden heeft gehad, en/of
een hoeveelheid munitie van categorie I of II van de Wet wapens en
munitie, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
3
hij op of omstreeks 7 november 2023 te [woonplaats] , in elk geval in
Nederland,
al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier
gebruik, te weten 156 kg aan shells (720 stuks), heeft opgeslagen en/of
voorhanden heeft gehad;
Artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1.2.2 lid 1 van het
Vuurwerkbesluit, strafbaar gesteld in artikel 1a onder 1 van de Wet op de
economische delicten, in samenhang gelezen met artikel 2 lid 1 en 6 lid 1
onder 1 van de Wet op de economische delicten.
( art 1.2.4 lid 1 Vuurwerkbesluit )