ECLI:NL:RBZWB:2025:2227

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
02-154186-24 en 02-253851-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, resulterend in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 april 2024, na een verkeersruzie, met kracht een klap in het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven, wat leidde tot ernstige verwondingen zoals losse tanden en een kapotte bovenlip. De rechtbank achtte de verdachte niet schuldig aan zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank achtte de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel wel bewezen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 115 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en er werden bijzondere voorwaarden aan de proeftijd verbonden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door de mishandeling. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden adviseerden om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-154186-24 en 02-253851-22 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. F.J.V.H. Stoffels, advocaat te Zevenbergen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Subsidiair is een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer] , verdachte en die van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 26 april 2024 met kracht een klap tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven. Door deze klap heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of hier sprake is van zware mishandeling, een poging tot zware mishandeling of mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het handelen van verdachte niet gekwalificeerd kan worden als een zware mishandeling of een poging tot zware mishandeling. Bij (een poging tot) zware mishandeling moet het vereiste opzet gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toe te brengen, noch dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk zou worden toegebracht. Verdachte heeft met zijn vuist tegen het gezicht van [slachtoffer] geslagen, maar uit het dossier blijkt niet dat hij doelgericht op een kwetsbaar onderdeel van het gezicht heeft geslagen. De klap van verdachte heeft plaatsgevonden uit schrik na een verkeersruzie, waarbij hij dacht dat hij door [slachtoffer] werd afgesneden.
Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Het handelen van verdachte kan wel worden gekwalificeerd als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde feit dus wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 april 2024 te [plaats], [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) een klap in het gezicht van die [slachtoffer] te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten losse tanden en een kapotte bovenlip en mogelijk afstervende zenuwen en afstervende huid van de bovenlip en (blijvende) gebitsschade en een (blijvend) litteken op de lip ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, met daarbij een contactverbod voor alle leden van de familie en een locatieverbod voor de straat waar het slachtoffer woont. Ook dient aan verdachte een taakstraf van 120 uur te worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft met de reclassering al een traject opgezet en houdt zich hieraan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dit traject doorkruisen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het feit verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 26 april 2024 schuldig gemaakt aan een mishandeling van [slachtoffer] . Na een verkeersruzie heeft verdachte met kracht met zijn vuist tegen het gezicht van [slachtoffer] geslagen. [slachtoffer] heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, namelijk losse tanden, een kapotte bovenlip, mogelijk afstervende zenuwen en afstervende huid van de bovenlip. Uit het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer] nog steeds last heeft van zijn letsel. Voor zijn losse tanden moet hij nog diverse behandelingen ondergaan, maar ook aan zijn lip wordt hij nog geopereerd. Naast fysieke klachten heeft [slachtoffer] ook psychische klachten. Door de mishandeling zijn bij hem gevoelens van angst en onveiligheid ontstaan.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij al twee keer is veroordeeld voor geweldsfeiten. Hiervoor zijn aan verdachte flinke taakstraffen opgelegd. Hier heeft verdachte blijkbaar niet van geleerd, want nog binnen de proeftijd heeft hij opnieuw een geweldsfeit gepleegd. Verder is artikel 63 Sr van toepassing. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zich vanaf het begin af aan open heeft opgesteld en heeft verklaard dat hij [slachtoffer] een klap heeft gegeven. Ook heeft verdachte laten zien dat hij inzicht heeft in zijn gedrag en het kwalijke van zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de pro Justitia rapportage van 1 november 2024. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van forse antisociale trekken die een gestoorde ontwikkeling reflecteren. De antisociale trekken waren ook aanwezig tijdens het feit. Volgens de psycholoog schieten de copingsmogelijkheden van verdachte in conflictsituaties tekort. Hij handelt dan impulsief, op een manier die hem bekend is en waarmee hij voor de korte termijn effect heeft (met geweld). Bij mogelijk ernstige gevolgen van de toepassing van geweld staat verdachte, passend bij de antisociale trekken, niet stil. Gezien de invloed van de forse antisociale trekken op het denken, voelen en handelen van verdachte tijdens het plegen van het feit wordt geadviseerd dit feit hem in verminderde mate toe te rekenen. Anders dan de officier van justitie, neemt de rechtbank dit advies over en zal het feit verminderd aan verdachte toerekenen. Verdachte heeft weliswaar een andere lezing over de verkeersruzie dan [slachtoffer] , maar in beide lezingen hebben de antisociale trekken van verdachte een rol gespeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 19 maart 2025, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met [slachtoffer] , dagbesteding en meewerken aan middelencontrole. De reclassering ziet het psychosociaal functioneren van verdachte en zijn houding als een risico. Ook signaleren zij problemen op de leefgebieden: dagbesteding, financiën en sociaal netwerk. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. De reclassering ziet de band die verdachte heeft met zijn oom en tante en de reeds ingezette behandeling bij Novadic-Kentron als een beschermende factor. Een gevangenisstraf zal de ingezette behandeling onderbreken. Met bijzondere voorwaarden kan er gewerkt worden aan positieve gedragsverandering en recidivevermindering.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 115 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Aan de proeftijd zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen en een contactverbod met de vrouw en kinderen van [slachtoffer] en een gebiedsverbod.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.653,43, bestaande uit € 7.153,43 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering in 2024 en 2025 ter hoogte van € 681,67 en de toekomstige tandartskosten ter hoogte van € 6.471,76.
Materiële schade
De vordering betreffende het eigen risico is niet weerproken, zodat de rechtbank deze in zoverre zal toewijzen.
Over de toekomstige tandartskosten overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bij de vordering gevoegde tandartsbegroting blijkt dat [slachtoffer] wegens het opgelopen tandletsel door de mishandeling in de toekomst nog diverse behandelingen zal moeten ondergaan en daarvoor medische tandartskosten zal gaan maken. Hoewel vaststaat dat er kosten gemaakt gaan worden, staat op dit moment onvoldoende vast wanneer deze kosten gemaakt gaan worden en of dit de kosten zijn die in de tandartsbegroting staan. In verband met deze onzekerheden kan deze schade thans niet worden begroot. Daarom verklaart de rechtbank [slachtoffer] voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. Dat deel van de vordering kan (in de toekomst) bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is de schade van [slachtoffer] te vergoeden. Door de verdediging is gesteld dat bij toewijzing van deze schade rekening moet worden gehouden met de eigen schuld van [slachtoffer] in de zin artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Verdachte zou zich namelijk bedreigd hebben gevoeld door [slachtoffer] , omdat [slachtoffer] op hem af kwam gelopen. De rechtbank verwerpt het beroep op eigen schuld. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [slachtoffer] een bijdrage heeft gehad in de mishandeling, dan valt deze bijdrage in het niet bij de bijdrage van verdachte. De billijkheid eist voor dat geval dat de schade wegens de uiteenlopende ernst van de gedragingen geheel voor rekening van verdachte blijft. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de gestelde en niet weersproken gevolgen daarvan, oordeelt de rechtbank de door [slachtoffer] gevorderde immateriële schadevergoeding van
€ 3.500,00 billijk. Zij zal de vordering ook in zoverre toewijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) vordert een schadevergoeding van
€ 2.500,00, bestaande uit shockschade. [benadeelde] is direct getuige geweest van de mishandeling van zijn vader [slachtoffer] . Uit de vordering volgt dat [benadeelde] hierdoor psychische klachten heeft opgelopen, waarvoor hij onder behandeling is geweest.
Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele shock teweeg is gebracht door het waarnemen van het feit, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit deze emotionele shock dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
[benadeelde] heeft de mishandeling van zijn vader direct waargenomen. Op grond van de bij de vordering gevoegde informatie kan evenwel niet, zonder nader debat of onderzoek, worden vastgesteld dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld als gevolg van deze waarneming. De rechtbank zal [benadeelde] daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van een taakstraf van 50 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 23 december 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
Op zitting heeft de officier van justitie gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat deze voorwaardelijke straf al ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en zal het Openbaar-Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 115 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Novadic-Kentron reclassering op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat zich behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
* dat verdachte verblijft bij het RIBW of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels, voorwaarden en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] geboren [geboortedag 2] 1976, [naam 1] geboren op [geboortedag 3] 1980, [naam 2] geboren op [geboortedag 4] 2008 en [benadeelde] , geboren op [geboortedag 5] 2014, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden inde [adres] te [plaats], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-253851-22;
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 4.181,67, waarvan € 681,67 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 4.181,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 51 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en
mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2025.
Mr. Louwerse, mr. H. Remerie en mr. E. Andraws zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 26 april 2024 te [plaats], althans in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) gebitsschade en/of (blijvend) aangezichtsletsel en/of een (blijvend) litteken op de lip, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (met kracht) een klap in/tegen het gezicht/de mond te geven;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2024 te [plaats], althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met kracht in het gezicht/tegen de mond heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2024 te [plaats], althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) een klap in/-tegen het gezicht/-de-mond van die [slachtoffer] te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten losse tanden en/of een kapotte bovenlip en mogelijk afstervende zenuwen en/of afstervende huid van de bovenlip en/of (blijvende) gebitsschade en/of een (blijvend) litteken op de lip ten gevolge heeft gehad
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht).