ECLI:NL:RBZWB:2025:2218

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/02/432972 / JE RK 25-464
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en veiligheid

Op 2 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, vanwege zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van het kind. De ouders, de moeder en de vader, zijn betrokken bij de procedure, waarbij beide partijen hun standpunten hebben gepresenteerd. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag en heeft zorgen geuit over het drugsgebruik van de vader, wat een risico vormt voor de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde relatie tussen de ouders, met escalaties en geweld, en dat de vader onvoldoende in staat is om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met als doel de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/432972 / JE RK 25-464
Datum uitspraak: 2 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. B. Vermeirssen te Kattendijke,
De kinderrechter merkt als informanten aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 14 maart 2025, ontvangen op 14 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad is van mening dat [minderjarige] veilig, onbelast en positief contact met beide ouders moet hebben. Er is echter sprake van een verstoorde verhouding tussen de ouders, hetgeen spanningen met zich meebrengt. Momenteel is er onvoldoende zicht op de situatie van de vader en maakt de Raad zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] wanneer zij bij de vader is. Dit vanwege het middelengebruik van de vader. De Raad is van mening dat een stevige regievoering nodig is. Het is van belang dat de GI sturing kan geven aan het tot stand brengen van een passende omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Er moeten eerst stappen gezet worden voordat de omgang onbegeleid kan plaatsvinden. Dat de omgang nu een stuk minder frequent plaatsvindt, heeft te maken met het feit dat de vader niet bereikbaar is geweest voor [hulpverleningsorganisatie] . De Raad vindt het fijn om te horen dat de vader straks weer twee keer in de maand een omgangsmoment heeft. Het is belangrijk dat dit de komende tijd wordt uitgebreid, maar dit moet wel veilig gebeuren. Ook moet er zicht komen op de problematiek van de vader. De Raad vindt het positief dat de vader hulpverlening voor traumaverwerking en zijn middelenproblematiek heeft ingeschakeld. Het is namelijk belangrijk dat de vader stopt met het gebruiken van drugs. Daarnaast is het ook van belang dat de moeder behandeling krijgt voor haar mogelijke trauma’s zodat zij weerbaarder wordt.
4.2.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij zich kan vinden in de ondertoezichtstelling. De vader is bereid om mee te werken en de hulpverlening te accepteren maar is wel van mening dat een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar te lang is. De advocaat verzoekt dan ook om de ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de duur van zes maanden, zodat er een tussentijdse beoordeling kan plaatsvinden en zodat de GI voortvarend te werk kan gaan. De vader wil namelijk graag dat er snel verandering komt in de situatie en dat de omgang wordt uitgebreid. Ook dienen die zes maanden voor de vader als stok achter de deur om te werken aan zijn persoonlijkheidsproblematiek. Inmiddels heeft de vader een doorverwijzing van de huisarts verkregen zodat de vader bij [ggz-instelling] kan werken aan zijn trauma’s en zijn drugsproblematiek. De vader licht toe dat hij niet meer dagelijks drugs (cocaïne) gebruikt. Vaak is dit nog maar een keer in het weekend en hij heeft nooit drugs gebruikt als [minderjarige] wakker was. Dit deed hij enkel ’s avonds. Drugsgebruik vindt met name plaats wanneer de vader het moeilijk heeft. De vader erkent verder dat er communicatieproblemen zijn tussen hem en de moeder. In de afgelopen periode is gezien dat het de ouders niet lukt om hieraan in het vrijwillig kader te werken. Mede omdat er nog steeds sprake is van een contact- en locatieverbod. Dit is onderdeel van zijn proeftijd. De ondertoezichtstelling moet dan ook als doel hebben het op gang brengen van de communicatie tussen de ouders zodat er een goede omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] kan worden vastgesteld. De vader geeft aan dat hij [minderjarige] onder begeleiding ziet. De momenten wanneer hij haar ziet zijn fijn, maar de vader vindt dat hij haar veel te weinig ziet. Het lijkt erop alsof de moeder wil dat de vader uit het leven van [minderjarige] verdwijnt. Bij beschikking van 18 oktober 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar, één keer in de week. Dit is echter niet het geval en heeft te maken met personeelstekorten. Hierdoor heeft de vader [minderjarige] nu al een maand niet gezien. Dit is in strijd met de eerder genoemde beschikking. De vader wil het liefst zo snel mogelijk en zo vaak mogelijk omgang met [minderjarige] , het liefst bij hem thuis. Verder gaat het goed met de vader. Hij werkt en heeft een stabiele relatie. Zijn nieuwe partner zou ook graag betrokken willen worden in de opvoeding van [minderjarige] .
4.3.
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij achter het verzoek van de Raad staat. De moeder erkent de zorgen van de Raad. Daarnaast is de moeder angstig voor de vader en ervaart zij veel spanningen. [minderjarige] wordt ook geconfronteerd met die spanningen, wat een negatief effect op haar heeft. In het vrijwillig kader is er al heel wat hulpverlening ingezet maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De moeder vindt het fijn dat de GI gaat meekijken en regie gaat voeren zodat [minderjarige] veilig contact met de vader kan hebben. De moeder staat hier ook volledig achter, zolang het op een veilige manier gebeurt. De moeder maakt zich zorgen over het drugsgebruik van de vader en de veiligheid van [minderjarige] in dat kader. De moeder ziet het daarom niet zitten om de omgang tussen [minderjarige] en de vader bij de vader thuis te laten plaatsvinden. Zij vindt het fijn dat de omgang in het omgangshuis van [hulpverleningsorganisatie] verloopt omdat daar professionals aanwezig zijn.
4.4.
De vertegenwoordiger van de GI heeft aangegeven dat zij niet de vaste jeugdbeschermer zal zijn. Er is momenteel sprake van een wachtlijst. Over de duur hiervan durft zij geen uitspraken te doen.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De kinderrechter constateert dat volgens de basisregistratie personen de vader de Belgische nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Wettelijk kader
5.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter wijst derhalve het verzoek van de Raad toe. Dit betekent dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 2 april 2025 en tot 2 april 2026. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Tussen de ouders onderling is er sprake van een verstoorde relatie. In de thuissituatie van ouders waren er regelmatig escalaties waarbij er sprake was van zowel verbaal als fysiek geweld van de vader richting de moeder. Veilig Thuis en de politie is betrokken geweest, er heeft een rechtszaak plaatsgevonden en de vader heeft bij zijn bestraffing een contact- en locatieverbod opgelegd gekregen. Op dit moment is er geen sprake van communicatie en samenwerking tussen de ouders. Dit heeft negatieve gevolgen voor [minderjarige] en zij heeft hier last van. [minderjarige] wordt geconfronteerd met spanningen waardoor zij in een loyaliteitsconflict terecht kan komen. Daarnaast maakt de kinderrechter zich zorgen over het drugsgebruik van de vader. Dit betreft een veiligheidsrisico en hier is momenteel onvoldoende zicht op. De risico’s die het drugsgebruik met zich meebrengen worden door de vader onvoldoende onderkend. Wanneer de vader drugs gebruikt, is hij minder beschikbaar. Als dit momenten zijn waarop hij de verantwoordelijkheid heeft voor [minderjarige] , brengt dit een risico met zich mee. De vader kan dan niet de steun en veiligheid bieden die [minderjarige] op dat moment nodig heeft. De kinderrechter heeft er op dit moment onvoldoende vertrouwen in dat de vader de veiligheid van [minderjarige] op elk moment kan waarborgen. Dit alles bij elkaar maakt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
5.7.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de ouders weliswaar bereid zijn om de hulpverlening te accepteren, maar dat zij hiervan nog onvoldoende hebben kunnen profiteren en daarmee niet in staat zijn om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. De tot nu toe ingezette hulpverlening heeft niet geleid tot voldoende verandering in de situatie. Dit maakt een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk.
5.8.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen die de Raad heeft geformuleerd in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
[minderjarige] kan veilig, onbelast en positief contact met vader en moeder onderhouden;
[minderjarige] wordt niet belast met spanningen en conflicten tussen ouders;
[minderjarige] heeft de ingrijpende ervaringen die zij heeft meegemaakt verwerkt;
Vader kan zijn emoties voldoende reguleren om contact met [minderjarige] veilig te laten verlopen en er is geen sprake van middelengebruik;
Ouders kunnen in voldoende mate met elkaar communiceren, met betrekking tot [minderjarige] ;
Er is duidelijkheid over welke omgangsregeling het meest in belang van [minderjarige] is.
5.9.
Het is de komende periode van belang dat de ouders werken aan de communicatie onderling. Zij moeten leren om in het belang van [minderjarige] te kunnen samenwerken. Verder is het belangrijk dat de moeder behandeling krijgt voor haar mogelijke trauma’s zodat zij weerbaar en minder angstig wordt. De vader moet inzicht krijgen in zijn handelen en het nemen van zijn verantwoordelijkheid. De kinderrechter vindt het positief dat de vader zich heeft aangemeld voor traumabehandeling en dat hij wil werken aan zijn drugsprobleem. Het is belangrijk dat dit de komende periode van de grond komt. De komende periode moet er zicht komen op de situatie van de vader en moet er gekeken worden hoe de partner van de vader een rol kan spelen. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij sturing geeft aan het tot stand brengen van een passende omgangsregeling. De kinderrechter wil hierbij benadrukken dat een belangrijk deel hiervan bij de vader ligt. De omgangsregeling kan enkel worden uitgebreid wanneer dit op een veilige manier gebeurt en wanneer er geen drugs meer wordt gebruikt. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter ziet geen aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling te bepreken tot zes maanden. Een periode van zes maanden is niet voldoende voor de ouders om van de hulpverlening te kunnen profiteren. Daarnaast fungeert het toezicht vanuit de GI als ‘stok achter de deur’ voor de vader om te laten zien dat hij kan stoppen met zijn drugsgebruik. Ook in zoverre ziet de kinderrechter dan ook geen toegevoegde waarde in een extra-toetsingsmoment bij de rechter. Het is bovendien van groot belang dat de beide ouders het volgende uitgangspunt hanteren bij het meewerken aan de ondertoezichtstelling. Een ondertoezichtstelling kan alleen maar tot een succesvol einde komen op het moment dat de ouders in staat zijn om hun eigen problemen te erkennen, om samen tot een oplossing te komen en samen te werken in het belang van hun kind. De kinderrechter wil benadrukken dat de ouders zelf hub eigen belangrijkste hulpverleners zijn. Zij zijn immers degenen die het meest invloed hebben op de wijze waarop zij kunnen en willen bijdragen aan een positieve ontwikkeling van hun opvoedsituatie. Het zijn daarmee de belangen van [minderjarige] die centraal komen te staan.
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 2 april 2025 en tot 2 april 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 9 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.