In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, ingediend door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland. De minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4], zijn onder toezicht gesteld vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, positieve stappen hebben gezet, maar dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder heeft aangegeven dat het goed met haar gaat en dat zij betrokken is bij de zwangerschap van [minderjarige 1]. De vader heeft in het verleden weerstand getoond, maar lijkt nu meer open te staan voor hulp. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te verlengen voor een jaar, en die van [minderjarige 1] tot aan haar meerderjarigheid. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.