ECLI:NL:RBZWB:2025:2189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
C/02/431929 / JE RK 25-274
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, ingediend door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland. De minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4], zijn onder toezicht gesteld vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, positieve stappen hebben gezet, maar dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder heeft aangegeven dat het goed met haar gaat en dat zij betrokken is bij de zwangerschap van [minderjarige 1]. De vader heeft in het verleden weerstand getoond, maar lijkt nu meer open te staan voor hulp. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te verlengen voor een jaar, en die van [minderjarige 1] tot aan haar meerderjarigheid. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/431929 / JE RK 25-274
Datum uitspraak: 25 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2013 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedag 4] 2016 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 14 februari 2025, ontvangen op 14 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.3.
Bij beschikking van 8 april 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 april 2024 en tot 8 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te verlengen voor de duur van een jaar en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van negen maanden.
De GI verzoekt om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Allereerst wil de GI de ouders complimenteren met de stappen die zij hebben gezet in de afgelopen periode. De GI heeft toegelicht dat er contact is geweest met de MDFT-therapeut. Hij geeft aan dat er voorzichtig een stijgende lijn is te zien. De vader toonde in het begin veel weerstand naar de GI maar hij laat zich nu adviseren en lijkt meer te kunnen handelen in het belang van zijn kinderen. Voor de vader blijft het echter lastig om de zorg aan de moeder over te laten op het moment dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij haar verblijven. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] blijven vanuit loyaliteit informatie delen met de vader over wat er zich bij de moeder afspeelt. Dit gebeurt nog steeds en blijft een aandachtspunt. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn nog niet behaald. Dit komt mede door wachttijden. MDFT is in december 2024 pas effectief gestart en het is van belang dat dit wordt voortgezet, vooral nu er een positieve ontwikkeling is te zien. Verder licht de GI toe dat [minderjarige 1] zwanger is. Haar uitgerekende datum is [datum] 2025. De GI maakt zich hier zorgen over en heeft een VTO ingediend bij de Raad. De partner van [minderjarige 1] zit in detentie en komt half juni vrij. Zodra hij vrijkomt moeten er veiligheidsafspraken worden gemaakt. Naast het feit dat de GI zich zorgen maakt over de partner van [minderjarige 1] , maakt de GI zich ook zorgen over het feit dat [minderjarige 1] emotioneel nog een jong meisje is dat niet weet wat er op haar afkomt. Daarnaast maakt de GI zich ook zorgen over [minderjarige 2] . Er is veelvuldig sprake van schoolverzuim. Ook lijkt zij steeds meer te gaan blowen met een gevaar voor verslaving als gevolg. [minderjarige 2] weigert iedere vorm van hulpverlening. De GI hoopt dat zij in de komende periode een vertrouwensband kan opbouwen met de MDFT-therapeut. De omgang tussen [minderjarige 3] en de moeder gaat beter. De moeder kan steeds meer regie pakken en de kinderen laten zich steeds beter aansturen. [minderjarige 4] volgt in dat opzicht zijn broer. Het is fijn dat hij openstaat voor PMT en dat hij dit leuk vindt. Via deze weg kan hij werken aan zijn emotieregulatieproblematiek. Voor [minderjarige 3] is er nog geen hulpverlening ingezet omdat de GI merkt dat hij snel overvraagd is. Wel is de therapeut van MDFT betrokken. Hij gaat de komende tijd onderzoeken welke vorm van hulpverlening aansluit bij [minderjarige 3] . De GI vindt het aldus op dit moment nog te vroeg om de ondertoezichtstelling af te sluiten. De doelen zijn nog niet behaald en het is van belang dat de GI de komende tijd betrokken blijft en sturing kan blijven geven.
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek van de GI. De moeder ziet dat er sprake is van een positieve ontwikkeling, maar ziet ook dat er nog stappen gezet moeten worden. De moeder geeft aan dat het goed met haar gaat. Zij vindt haar werk fijn, heeft leuke collega’s en ziet haar vriendinnen geregeld. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder thuis. De moeder is betrokken bij de zwangerschap van [minderjarige 1] maar geeft aan dat [minderjarige 1] veel naar de kant van haar partner trekt. De moeder maakt zich zorgen over de situatie, met name over de partner van [minderjarige 1] . Verder is [minderjarige 1] aan het solliciteren maar wordt zij vaak afgewezen omdat zij zwanger is. Sinds een paar dagen heeft [minderjarige 1] weer contact met een vriendin van haar. [minderjarige 1] is erg op zichzelf dus de moeder vindt het fijn dat zij contact zoekt met anderen. Verder geeft de moeder aan dat de kinderen rustiger zijn geworden. Zij schelden de moeder niet meer uit en de moeder kan steeds beter de regie pakken. De moeder zou het tot slot fijn vinden als de kinderen open konden zijn over hun gevoelens.
4.3.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 4] aangegeven dat hij bij zijn vader woont. Hij woont daar samen met zijn broer en dat vindt hij fijn. [minderjarige 4] vindt het ook leuk om naar zijn moeder te gaan. Hij ziet zijn moeder één keer in de twee weken van zaterdagavond tot dinsdagochtend. Hij geeft aan dat hij vooral in het begin veel moeite had met de situatie dat zijn ouders niet meer bij elkaar zijn. Nu is hij eraan gewend. Verder geeft [minderjarige 4] aan dat hij in het verleden erg boos kon worden en zijn eigen gang kon gaan, maar dat dat nu niet meer zo vaak aan de orde is. Op school gaat het goed. Hij heeft veel vrienden op school. Ook is hij gestart met PMT. Dat vindt hij erg leuk. Tot slot geeft [minderjarige 4] aan dat het voor hem niet uitmaakt of de jeugdbeschermer langer betrokken blijft.
4.4.
[minderjarige 3] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij bij zijn vader woont en dat hij dat fijn vindt. Af en toe heeft hij ruzie met zijn broer maar de ruzies worden veelal opgelost met behulp van de vader. Zijn vader kan streng zijn, maar vaak is dat wel helpend. [minderjarige 3] ziet zijn moeder één keer in de twee weken van zaterdagavond tot dinsdagochtend. Bij zijn moeder thuis gaat het goed. Hij scheldt zijn moeder niet meer uit. Op school gaat het ook goed. Hij heeft vrienden op school en in zijn vrije tijd voetbalt hij graag. Ook vindt hij het leuk om te gamen. In het verleden heeft [minderjarige 3] gesprekken gevoerd met de hulpverlening van [accommodatie] , maar hier heeft hij geen behoefte meer aan. Tot slot maakt het [minderjarige 3] niet uit of de jeugdbeschermer langer betrokken blijft.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor het verlengen van de ondertoezichtstelling. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 8 april 2025 en tot 8 april 2026. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] wordt verlengd tot aan haar meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag 1] 2025, onder afwijzing van het meer of anders verzochte. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderrechter wil allereerst opmerken dat de ouders positieve stappen hebben gezet. Het lukt de moeder steeds meer om regie te pakken en ook de vader laat zich steeds meer advisren door de GI. De kinderrechter ziet dat beide ouders zich inzetten.
5.5.
Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen laten gedragsproblematiek zien die zich kenmerkt door zelfbepalend gedrag en het moeilijk accepteren van gezag. [minderjarige 1] is zwanger en de GI maakt zich hier zorgen over. De relatie tussen [minderjarige 1] en haar partner kenmerkt zich door huiselijk geweld. Daar komt bij dat de partner van [minderjarige 1] momenteel gedetineerd is en dat er nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt. Daarnaast is [minderjarige 1] gestopt met school en heeft zij op dit moment nog geen zinvolle dagbesteding. Ook bij [minderjarige 2] is er sprake van schoolverzuim. Daarnaast blowt zij veel en bestaat het risico dat zij hieraan verslaafd wordt. Bij [minderjarige 3] en [minderjarige 4] is er nog steeds sprake van loyaliteitsproblematiek. Beide jongens verblijven bij de vader, echter vindt de vader het nog steeds lastig om emotionele toestemming te verlenen aan de kinderen om bij hun moeder te verblijven. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zitten klem tussen hun ouders en blijven vanuit loyaliteit informatie delen met de vader over wat er zich bij de moeder afspeelt. Hoewel de vader hierin al stappen heeft gezet, blijft dit een punt van zorg. Verder lijken de ouders beter te communiceren, maar blijven zij het lastig vinden om in het belang van de kinderen samen te werken.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. De kinderrechter vindt het derhalve noodzakelijk dat GI betrokken blijft zodat de GI regie kan blijven voeren in het proces en de belangen van de kinderen kan blijven bewaken. Juist omdat er op dit moment sprake is van een prille positieve ontwikkeling, is het belangrijk dat de GI de situatie blijft monitoren. De komende periode is het van belang dat de reeds ingezette hulpverlening wordt voortgezet. De komende periode moet gewerkt worden aan het inzicht dat de ouders nodig hebben om patronen te doorbreken zodat de kinderen zich vanuit een veilige en stabiele opvoedsituatie kunnen ontwikkelen. Daarnaast moet de moeder versterkt worden in haar moederrol en is het belangrijk dat de vader emotionele toestemming aan de kinderen kan geven. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] krijgen de benodigde hulpverlening maar voor [minderjarige 3] is dit tot op heden niet ingezet. De kinderrechter vindt het belangrijk dat hier aandacht aan wordt besteed en dat de MDFT-therapeut de komende periode gaat onderzoeken welke vorm van hulpverlening aansluit bij [minderjarige 3] . Wat betreft [minderjarige 2] hoopt de kinderrechter dat het de GI lukt om haar te motiveren verandering in haar situatie te brengen en te starten met hulpverlening. Tot slot moet er aandacht besteed worden aan de situatie van [minderjarige 1] nu zij zwanger is en de GI zorgelijke signalen uit over de partner van [minderjarige 1] .
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voor de duur van een jaar, met ingang van 8 april 2025 en tot 8 april 2026;
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , met ingang van 8 april 2025 en tot aan haar meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag 1] 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van Verplanke als griffier, en op schift gesteld op 11 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.