ECLI:NL:RBZWB:2025:2170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23/10521 tot en met 23/10524
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen en verzoeken om ambtshalve vermindering van IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die beroep heeft ingesteld tegen de beslissingen van de inspecteur van de belastingdienst met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2018 tot en met 2021. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de beslissingen van de inspecteur op verzoeken om ambtshalve vermindering, die zijn gedaan op 15 september 2023. De inspecteur had verschillende aanslagen opgelegd, waarbij belanghebbende in haar herziene aangiften voor de jaren 2018 tot en met 2021 een persoonsgebonden aftrek voor specifieke zorgkosten had aangegeven. De rechtbank constateert dat de inspecteur de aanslagen en belastingrentebeschikkingen niet te hoog heeft vastgesteld en dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar opgevoerde zorgkosten. De rechtbank concludeert dat de aanslagen in stand blijven en dat belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10521 tot en met 23/10524

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(bewindvoerder: drs. [bewindvoerder] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de beslissingen van de inspecteur op de verzoeken om ambtshalve vermindering met dagtekening 15 september 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen en beschikkingen belastingrente opgelegd:
  • Voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.979, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 2;
  • Voor het jaar 2019 een aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.791, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 35;
  • Voor het jaar 2020 een aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.813;
  • Voor het jaar 2021 een aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.043.
1.2.
Belanghebbende heeft op 15 april 2023 herziene aangiften IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 ingediend.
1.3.
Bij uitspraken op bezwaar en beslissingen van 15 september 2023 heeft de inspecteur:
  • De herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 aangemerkt als een bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft hij de herziene aangifte aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018. Aan het verzoek om ambtshalve vermindering is de inspecteur deels tegemoet gekomen waarbij het inkomen uit werk en woning is verlaagd tot € 14.766 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig is verminderd;
  • De herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 aangemerkt als een bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft hij de herziene aangifte aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2019. Aan het verzoek om ambtshalve vermindering is de inspecteur deels tegemoet gekomen waarbij het inkomen uit werk en woning is verlaagd tot € 12.572 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig is verminderd;
  • De herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020. Aan het verzoek om ambtshalve vermindering is de inspecteur deels tegemoet gekomen waarbij het inkomen uit werk en woning is verlaagd tot € 11.587;
  • De herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2021. Aan het verzoek om ambtshalve vermindering is de inspecteur deels tegemoet gekomen waarbij het inkomen uit werk en woning is verlaagd tot € 7.755;
1.4.
Met dagtekening 28 september 2023 zijn aan belanghebbende verminderingsbeschikkingen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 opgelegd, in verband met de in 1.3 genoemde beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering.
1.5.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Namens de inspecteur hebben deelgenomen aan de zitting mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is niemand verschenen.
1.7.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 juni 2024, aan haar bewindvoerder op het op door hem opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op zitting te verschijnen. De aangetekend verzonden uitnodiging is op 1 juli 2024 retour gekomen bij de rechtbank met de vermelding dat deze niet is afgehaald. Omdat het een kantooradres van gemachtigde betreft, heeft de rechtbank het adres niet kunnen controleren in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgevegevens (GBA). De uitnodiging is eveneens per gewone post aan het op het beroepschrift vermelde kantooradres van de bewindvoerder van belanghebbende verzonden. [1] De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van belanghebbende of diens bewindvoerder. Van hetgeen besproken is tijdens de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.9.
De rechtbank heeft het onderzoek op 2 september 2024 heropend in verband met de wisseling van de behandelend rechter in deze zaken. Daarbij heeft de rechtbank aangekondigd dat zij een nadere zitting achterwege wil laten. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te laten weten of zij alsnog op een zitting willen worden gehoord. De inspecteur is per brief met dagtekening 4 september 2024 akkoord gegaan met het afhandelen van de zaken zonder nadere zitting. Belanghebbende heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn aangegeven een zitting te wensen. De rechtbank heeft daarom het onderzoek bij brief van 25 maart 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 niet tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten dan reeds is toegekend. Voor de jaren 2018 en 2019 is daarnaast in geschil of de juiste bedragen aan inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking in de aanslagen IB/PVV zijn betrokken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De rechtbank merkt daarbij volledigheidshalve op dat zij uit het beroepschrift van belanghebbende heeft opgemaakt dat zij alleen beroep wenste in te stellen tegen de gedeeltelijke afwijzingen van haar verzoeken om ambtshalve vermindering van de hiervoor genoemde aanslagen en geen beroep wenste in te stellen tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaren over de jaren 2018 en 2019.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 en de aan belanghebbende opgelegde belastingrentebeschikkingen niet te hoog zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende ontvangt in de jaren 2018 en 2019 inkomsten van [werkgever] B.V. (hierna: [werkgever] ). Belanghebbende heeft in deze procedure een jaaropgave 2018 van [werkgever] overgelegd. Belanghebbende heeft verder geen bankafschriften of overige documentatie overgelegd van de ontvangen inkomsten van [werkgever] over de jaren 2018 en 2019.
4.1.
Belanghebbende heeft aangiften IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019 ingediend. In haar aangiften heeft zij onder meer een persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten aangegeven.
4.2.
De looninkomsten en de ingehouden loonheffing op de jaaropgaven voor de jaren 2018 en 2019, die door [werkgever] aan de Belastingdienst zijn verstrekt, wijken af van de looninkomsten en de ingehouden loonheffing in de ingediende aangiften IB/PVV 2018 en 2019.
4.3.
Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 heeft de inspecteur de ontvangen looninkomsten van het jaar 2018 en 2019 gecorrigeerd op basis van de ontvangen jaaropgaven van de werkgever. Daarnaast is de door belanghebbenden aangegeven persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten in zijn geheel gecorrigeerd.
4.4.
Belanghebbende heeft aangiften IB/PVV voor de jaren 2020 en 2021 ingediend. Belanghebbende heeft daarin geen persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten aangegeven. De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2020 en 2021 zijn overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd.
4.5.
Op 15 april 2023 heeft belanghebbende herziene aangiften IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 ingediend. Daarbij heeft zij steeds een persoonsgebonden aftrek voor specifieke zorgkosten aangegeven. De volgende bedragen zijn door belanghebbende als uitgaven voor specifieke zorgkosten opgegeven:
Specifieke zorgkosten
2018
2019
2020
2021
Medicijnen
€ 100
-
€ 135
€ 75
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 100
€ 50
€ 100
-
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte
€ 150
€ 125
€ 125
€ 100
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 300
€ 350
€ 400
€ 375
Reiskosten ziekenbezoek
€ 150
€ 125
€ 150
€ 125
Dieetkosten
€ 950
Totaal
€ 800
€ 650
€ 910
€ 1.625
4.6.
Belanghebbende heeft een verklaring verstrekt van de huisarts in verband met urine-incontinentie sinds het jaar 2018. Belanghebbende heeft verder geen documenten of betaalbewijzen verstrekt met betrekking tot de specifieke zorgkosten in de jaren 2018 tot en met 2021. Belanghebbende heeft ook geen vergoedingsoverzicht van de zorgverzekeraar verstrekt voor de jaren 2018 tot en met 2021.
4.7.
Bij de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en 2021 heeft de inspecteur telkens een bedrag van € 300 toegekend aan extra uitgaven voor het wassen van kleding en beddengoed.

Motivering

Vooraf: prorogatie
5. Het beroepschrift van belanghebbende is gericht tegen de beslissingen van de inspecteur van 15 september 2024 op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en 2021. Tegen een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag IB/PVV dient op grond van de wet [2] eerst bezwaar te worden gemaakt alvorens daartegen beroep kan worden ingesteld. Dit is slechts anders indien partijen instemmen met het overslaan van de bezwaarfase [3] (prorogatie).
6. In het verweerschrift heeft de inspecteur geschreven dat hij uit het beroepschrift van belanghebbende begrijpt dat zij instemt met het overslaan van de bezwaarfase ten aanzien van de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat hij instemt met prorogatie. Ter zitting heeft de rechtbank de inspecteur voorgehouden dat zij ook uit het beroepschrift begrijpt dat belanghebbende met het overslaan van de bezwaarfase instemt. Nu belanghebbende het voorgaande niet heeft betwist naar aanleiding van het aan haar doorgezonden verweerschrift en ook niet naar aanleiding van het aan haar toegezonden proces-verbaal van de zitting van 23 juli 2024, concludeert de rechtbank dat belanghebbende heeft ingestemd met prorogatie. De beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 kunnen daarom inhoudelijk door de rechtbank worden behandeld.
Inkomsten uit arbeid in de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019
7. Belanghebbende stelt dat de inkomsten uit arbeid van haar werkgever [werkgever] voor een lager bedrag moeten worden meegenomen in de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019. Meer specifiek stelt zij dat de inkomsten uit arbeid ontvangen vanuit werkgever [werkgever] :
- voor het jaar 2018 op € 12.571 moeten worden vastgesteld, in plaats van € 14.979 [4] ;
- voor het jaar 2019 op € 3.490 moeten worden vastgesteld, in plaats van € 4.502 [5] .
7.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is aan de inspecteur om de hoogte van de in de aanslag in aanmerking genomen looninkomsten aannemelijk te maken. De inspecteur is voor de hoogte van het loon aangesloten bij de jaaropgave 2018 en 2019 die hij van [werkgever] heeft ontvangen. De inspecteur moet in beginsel kunnen uitgaan van de juistheid van de gegevens die werkgevers aanleveren. Belanghebbende heeft in het geheel geen toelichting gegeven waarom de door haar aangegeven bedragen aan loon niet overeenkomen met de bij de inspecteur beschikbare gegevens. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan te nemen dat de inspecteur van onjuiste gegevens is uitgegaan. Het is aan belanghebbende om dit gemotiveerd te betwisten.
7.2.
Belanghebbende stelt dat het bedrag op de bankafschriften van belanghebbende niet aansluit bij de jaaropgave 2018 van [werkgever] . Zij heeft echter geen bankafschriften ter onderbouwing overgelegd. Ook heeft zij geen maandstroken verstrekt van de uitbetalingen van de looninkomsten van [werkgever] . De bewindvoerder van belanghebbende geeft in het beroepschrift aan dat hij [werkgever] zal vragen om een verschillenanalyse te laten doen en dat die analyse voor de zitting zal worden aangereikt. Dit is niet gebeurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende de in de aanslag opgenomen inkomsten heeft genoten.
Aftrek specifieke zorgkosten
8. Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen alleen als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen als belanghebbende aannemelijk maakt dat aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan. [6] Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat zij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd [7] , dat de uitgaven op haar drukken of drukten (dus niet vergoed zijn of kunnen worden door bijvoorbeeld de zorgverzekeraar) en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van belanghebbende dat zij ziek is en de rechtbank begrijpt dat daar kosten mee gepaard gaan. Om uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking te kunnen nemen moet echter aan de hiervoor opgenomen voorwaarden zijn voldaan (zie 8). Belanghebbende zal bewijs moeten overleggen van de door haar opgegeven uitgaven voor specifieke zorgkosten om voor een persoonsgebonden aftrek in aanmerking te komen. Buiten de door belanghebbende overgelegde verklaring van de huisarts in verband met urine-incontinentie (zie 4.6) heeft zij in het geheel niets ter onderbouwing van de door haar opgegeven uitgaven voor specifieke zorgkosten overgelegd. Naar aanleiding van de verklaring van de huisarts over de incontinentie heeft de inspecteur het lage forfaitaire bedrag aan uitgaven voor extra kleding en beddengoed in aanmerking genomen in de aanslagen IB/PVV 2018 tot en met 2021. [8] Om een hoger bedrag aan uitgaven voor extra kleding en beddengoed in aanmerking te kunnen nemen rust op belanghebbende de bewijslast dat de uitgaven in het betreffende jaar een bedrag van € 600 te boven gaan. Gelet op wat hiervóór is overwogen, heeft belanghebbende dat niet aannemelijk gemaakt. Ten slotte gaat de rechtbank voorbij aan de opmerking van de bewindvoerder van belanghebbende dat geen gegevens zijn aangeleverd omdat de brieven waarin de inspecteur om gegevens vraagt verkeerd zijn geadresseerd. Uit de door inspecteur overlegde stukken blijkt namelijk dat de informatieverzoeken met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 per e-mail aan belanghebbende en de bewindvoerder van belanghebbende zijn verzonden. Tevens blijkt uit de e-mails dat ook telefonisch contact is geweest over de gevraagde gegevens.
8.2.
De rechtbank concludeert dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 - zoals deze luiden na de verminderingsbeschikkingen van 28 september 2023 - niet te hoog zijn vastgesteld.
Belastingrente
8.3.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 14 april 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Ter voldoening aan het bepaalde uit artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.Artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Met ingehouden loonheffing € 1290 in plaats van € 1494.
5.Met ingehouden loonheffing € 355 in plaats van € 400.
6.Artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 en artikel 6.17 van de Wet IB 2001.
7.Artikel 6.40 van de Wet IB 2001.
8.Artikel 38 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.