ECLI:NL:RBZWB:2025:2134

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/02/434096 / JE RK 25-648
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
  • mr. Vork
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 11 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een spoedzaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in Colombia. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige met spoed onder toezicht te stellen, omdat er ernstige zorgen waren over de veiligheid van het kind in de huidige situatie. De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag en de vader heeft de minderjarige erkend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, gezien de zorgen over de gehechtheidsrelatie van de minderjarige met beide ouders en het risico op een ontregeld stress-systeem.

De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van twee weken, met ingang van 11 april 2025 tot 25 april 2025. Dit besluit is genomen zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden, omdat er onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige aanwezig werd geacht. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat verdere beslissingen op het verzoekschrift pas na een mondelinge behandeling zullen worden genomen. De Raad, de moeder, de vader en de GI zijn opgeroepen om tijdens deze behandeling hun mening te geven. Het verzoek om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is afgewezen, omdat dit niet mogelijk is volgens de wet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/434096 / JE RK 25-648
Datum uitspraak: 11 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] (Colombia),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
een briefadres hebbende op een bij de rechtbank bekend adres.
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
- het schriftelijke spoedverzoek van de Raad met bijlagen, ontvangen op 11 april 2025.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] op 10 oktober 2022 in de gemeente Borsele erkend.
2.2.
[minderjarige] verblijft in de echtelijke woning.
2.3.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw heeft de Colombiaanse nationaliteit en [minderjarige] heeft de Nederlandse en de Colombiaanse nationaliteit.
2.4.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in kort geding tussen de ouders op 20 maart 2025 vonnis gewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] met spoed voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden en daar op te beslissen zonder de belanghebbenden te horen. De Raad verzoekt tevens de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Vanwege de Colombiaanse nationaliteit van de moeder en [minderjarige] heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. Dat betekent dat de kinderrechter eerst moet beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het verzoek kennis te nemen en, wanneer dat zo is, welk recht daarop van toepassing is.
4.2.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] , de vader en de moeder (sinds oktober 2022) in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek van de Raad. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Op grond van de informatie, zoals weergegeven in het verzoekschrift van de Raad, komt de kinderrechter tot het oordeel dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 BW). Zij vindt dat een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
4.4.
De kinderrechter stelt vast dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 20 maart 2025 onder meer heeft beslist dat [minderjarige] door de moeder aan de vader wordt afgegeven en dat [minderjarige] in de echtelijke woning zal verblijven, waarna de ouders met behulp van de hulpverlening afspraken zullen maken over wie in welk deel van de woning verblijft dan wel op welke dagen welke ouder in de woning verblijft. Dit zodat de ouders in de echtelijke woning gezamenlijk (om en om) voor [minderjarige] kunnen zorgen. Op het moment dat dat niet lukt, is bepaald dat [minderjarige]
voorlopigin afwachting van de bodemprocedure volledig wordt toevertrouwd aan de vader waarbij zij het belangrijk vindt dat er contact tussen de vrouw en [minderjarige] is en zij vertrouwt erop dat de man dit voor [minderjarige] zal regelen. Ook heeft de voorzieningenrechter de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg verzocht om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure een onderzoek te (doen) verrichten. De kinderrechter verwijst naar hetgeen de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 20 maart 2025 in dat kader heeft overwogen en beslist. De Raad heeft het gezag- en omgangsonderzoek op 10 april 2025 ambtshalve uitgebreid naar een kinderbeschermingsonderzoek.
De moeder heeft bij de Raad aangegeven, zo volgt uit het verzoekschrift, dat er in de relatie tussen de ouders sprake is van intieme terreur, waarbij de moeder zich onveilig, geïntimideerd, vernederd en onder druk voelt gezet door de vader. Om die reden wil de moeder in de veilige opvang verblijven en kan er volgens de moeder geen birdnesting en contact met [minderjarige] in het huis van de vader plaatsvinden.
De vader heeft bij de Raad aangegeven, zo volgt uit het verzoekschrift, dat er geen sprake is van intieme terreur. De vader stelt dat de moeder dat enkel zegt om aan een uitkering en een eigen woning te komen. De vader vindt dat de moeder afspraken met hem moet maken over birdnesting of dat moeder naar het huis van vader moet komen voor omgang met [minderjarige] . De vader weigert [minderjarige] naar de veilige opvang te laten gaan voor contact met de moeder.
4.5.
Uit het verzoek van de Raad blijkt dat er tussen de ouders een patstelling is ontstaan, dat het de ouders (in het vrijwillig kader) niet lukt om de patstelling te doorbreken en tot (afspraken over het) contact tussen de moeder en [minderjarige] te komen, met als gevolg dat de moeder en [minderjarige] sinds 28 maart 2025 – nadat de moeder [minderjarige] ingevolge het vonnis in kort geding van 20 maart 2025 aan de vader heeft afgegeven – geen contact meer met elkaar hebben gehad. Dit vindt de kinderrechter zorgelijk, nu uit de informatie van de Raad ook blijkt dat het van groot belang is dat [minderjarige] en de moeder op zeer korte termijn weer contact met elkaar hebben. Mede vanwege de zorgen over de gehechtheidsrelatie van [minderjarige] met beide ouders en het risico op het ontwikkelen van een ontregeld stress-systeem door [minderjarige] , wat ervoor kan zorgen dat [minderjarige] zich continu onveilig voelt.
Dit maakt dat de kinderrechter het met de Raad noodzakelijk vindt dat er een regievoerder in het gedwongen kader betrokken raakt om de acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen door ervoor te zorgen dat [minderjarige] op de kortst mogelijke termijn contact kan hebben met de moeder, dat verder contactverlies tussen de moeder en [minderjarige] wordt voorkomen en dat er op korte termijn – met behulp van een regievoerder – duidelijke afspraken tussen de ouders over het contact tussen de moeder en [minderjarige] worden gemaakt.
4.6.
De kinderrechter is verder van oordeel dat een zitting gelet op het eerdergenoemde niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] (artikel 800 lid 3 Rv). Om die reden zal de kinderrechter [minderjarige] zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden voorlopig onder toezicht stellen voor de duur van twee weken te weten met ingang van 11 april 2025 en tot 25 april 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek (artikel 1:257 BW).
4.7.
De Raad, de moeder, de vader en de GI worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna vermelde mondelinge behandeling. Verdere beslissingen op het verzoekschrift zal de kinderrechter pas nemen nadat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.
4.8.
Het verzoek tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling zal worden afgewezen, omdat op grond van artikel 807 Rv tegen de beslissing over voorlopige ondertoezichtstelling geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet. Het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren van die maatregel is dan ook niet nodig.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
5.
De beslissing
De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van twee weken, te weten met ingang van 11 april 2025 en tot 25 april 2025;
5.2.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en roept de Raad, de GI, de moeder en de vader op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, in het gerechtsgebouw aan Kousteensedijk 2 te Middelburg, op
[datum] 2025 te [uur], teneinde nader op het verzoek te worden gehoord ten overstaan van de kinderrechter mr. De Beer voor de duur van 45 minuten;
5.3.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de Raad, de GI, de moeder en de vader;
5.4.
wijst af het verzoek voor zover het ziet op het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier.