Uitspraak
1.[huurder 1] B.V.,
2. [huurder 2] B.V.,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een huurovereenkomst tussen [verhuurder] B.V. en [huurder 1] B.V. en [huurder 2] B.V. De huurovereenkomst, die was aangegaan voor de duur van één jaar, werd door [huurder 1] B.V. opgezegd per 1 februari 2024. [verhuurder] B.V. vorderde betaling van achterstallige huur en andere kosten, terwijl [huurder 1] B.V. in reconventie een vordering indiende voor de terugbetaling van een waarborgsom. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging rechtsgeldig was, omdat het beding in de huurovereenkomst dat tussentijdse opzegging uitsloot, op grond van artikel 7:271 lid 7 BW nietig was. Hierdoor was de huurovereenkomst geëindigd op de datum van opzegging en was [huurder 1] B.V. geen huur meer verschuldigd aan [verhuurder] B.V. De vorderingen van [verhuurder] B.V. werden afgewezen, en [verhuurder] B.V. werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In reconventie werd [verhuurder] B.V. veroordeeld tot betaling van de waarborgsom en de buitengerechtelijke incassokosten aan [huurder 1] B.V.