ECLI:NL:RBZWB:2025:2097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/02/ 432955 / JE RK 25-461 (spoed) - C/02/ 432957 / JE RK 25- 462 (regulier)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking spoeduithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 24 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de spoeduithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (GI), beoordeeld. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag, terwijl de vader niet langer als belanghebbende wordt beschouwd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over [minderjarige], die momenteel in een gezinshuis verblijft na eerder in een pleeggezin te zijn geplaatst. De GI heeft een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd, omdat de pleegouders de zorg niet meer kunnen dragen en er zorgen zijn over het gedrag van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de tussenbeslissing van 13 maart 2025 gehandhaafd, maar het verzoek tot een spoedmachtiging voor de resterende twee weken afgewezen. Wel is er een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 19 mei 2025. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat er snel een geschikte vervolgplek voor [minderjarige] wordt gevonden, rekening houdend met zijn achtergrond en zorgelijke ontwikkeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/ 432955 / JE RK 25-461 (spoed) - C/02/ 432957 / JE RK 25- 462 (regulier)
Datum uitspraak: 24 maart 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
FAMILIE [de pleegouders] ,
hierna te noemen de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] .
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 3] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
  • de door deze rechtbank mondeling op 13 maart 2025 gegeven beslissing, schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op [geboortedag] 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de schriftelijke bevestiging van het verzoek van de GI, met bijlagen, bij de rechtbank ingediend op [geboortedag] 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI en een stagiaire van de GI.
De vader en de pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Opgemerkt wordt verder dat de vader in het verleden als belanghebbende is aangemerkt. Echter, gebleken is dat de vader niet de biologische vader is van [minderjarige] en dat hij inmiddels ook niet meer is belast met het gezag over [minderjarige] . Daarnaast is er vooralsnog geen contact meer tussen hem en [minderjarige] . De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de vader in toekomstige procedures niet langer belanghebbende is.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verbleef aanvankelijk in een pleeggezin, momenteel verblijft hij in een gezinshuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 mei 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 19 mei 2025. Bij dezelfde beschikking is de machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 19 mei 2025.

3.De (resterende) verzoeken

3.1.
Bij voormelde tussenbeslissing in deze zaak is op het daartoe strekkend verzoek van de GI een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van twee weken, te weten met ingang van 13 maart 2025 tot 27 maart 2025. Daartoe heeft de kinderrechter overwogen dat er al langere tijd ernstige zorgen bestaan over [minderjarige] . [minderjarige] lijkt continu in een overprikkelde modus te zitten: hij is brutaal, maakt spullen kapot, reageert fysiek door te slaan en/of te schoppen. Na de bezoeken aan de moeder is hij hyperactief. De pleegouders hebben in januari 2025 laten weten dat zij de zorg niet meer kunnen dragen. Op 13 maart 2025 hebben de pleegouders aangegeven dat [minderjarige] die dag met spoed uit het pleeggezin weg moet. De GI heeft vervolgens gezinshuis [gezinshuis] te [plaats] bereid gevonden om [minderjarige] de komende vier weken een crisisplek te bieden. De beslissing op het resterende deel van het spoedverzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (twee weken) en op het reguliere deel van het verzoek (voor de duur van de ondertoezichtstelling) is aangehouden tot de mondelinge behandeling, waarvoor de GI, de moeder, de vader en de pleegouders zijn opgeroepen.
3.2.
Het verzoek is gelijktijdig behandeld met het verzoek van de GI tot het verlenen van toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder in de zaak met het kenmerk C/02/433166 / JE RK 25-502. In die zaak wordt afzonderlijk beslist.

4.Het (nadere) standpunt van de GI

Namens de GI is naar voren gebracht dat gebleken is dat [minderjarige] een neutrale, veilige, stabiele zorg- en opvoedomgeving nodig heeft met kennis van en ervaring met een reactieve hechtingsstoornis (met een ambivalent karakter) en een lager cognitief vermogen, waarbinnen hij de ruimte krijgt om zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. De GI acht daarom een plek voor [minderjarige] binnen een gezinshuis het meest passend, omdat gezinshuizen over het algemeen meer expertise en professionaliteit hebben dan een pleeggezin waar meer vanuit een gezin wordt gewerkt. Gebleken is dat gezinshuis [gezinshuis] aan [minderjarige] geen perspectief biedende plek kan bieden. Het is van wezenlijk belang dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over waar hij gaat opgroeien. De GI heeft [minderjarige] daarom aangemeld bij [organisatie] . Echter, tot op heden hebben zij geen plek gevonden voor [minderjarige] . De GI loopt tegen alle wachtlijsten aan. Zij zoekt daarom ook naar andere opties om [minderjarige] te kunnen plaatsen, waaronder [jeugdzorg 1] , [jeugdzorg 2] en kleinere pleeggezinnen die over voldoende expertise beschikken. De moeder werkt en denkt daarin goed mee. Zij stelt zich bovendien open voor een eventuele gezinsopname met haar partner en [minderjarige] , daarom wordt ook dit als optie door de GI meegenomen. Daarnaast onderzoekt de GI welke mogelijkheden er zijn om het contact tussen [minderjarige] en de moeder uit te breiden. Tussen [minderjarige] en de vader vindt geen contact plaats, gebleken is dat [minderjarige] daar op dit moment niet voor open staat. Met deze toelichting handhaaft de GI haar verzoek.

5.Het standpunt van de moeder

De moeder heeft naar voren gebracht dat [minderjarige] in zijn leven al veel heeft meegemaakt. Zij zou [minderjarige] graag zelf weer gaan verzorgen en opvoeden, als zij daarvoor de kans zou krijgen. Echter, ziet zij ook op dit moment de noodzaak in van de spoedplaatsing in het gezinshuis, alsook het belang van [minderjarige] bij het zo spoedig mogelijk vinden van een voor hem passende vervolgplek. Wel wenst zij te benadrukken dat zij tot dusver als ouder te weinig werd betrokken of geïnformeerd over [minderjarige] . Zij hoopt/verwacht dat dit de komende tijd gaat veranderen. Waar dit maar kan wil zij een rol in [minderjarige] ’s leven vervullen. Zij hoopt dat zij door middel van de gezinsopname kan laten zien dat zij de zorg voor [minderjarige] kan dragen.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter overweegt in de eerste plaats dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat de tussenbeslissing in deze zaak van 13 maart 2025 moet worden herroepen. De tussenbeslissing zal daarom worden gehandhaafd.
6.2.
Op basis van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.3.
De inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling strekken naar het oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat, nu de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin is geëindigd en bovendien is gebleken dat de huidige crisisplaatsing in een gezinshuis niet perspectief biedend is, het in [minderjarige] ’s belang aangewezen is, rekening houdend met zijn achtergrond en zorgelijke ontwikkeling, dat er zeer spoedig voor hem een geschikte vervolgplek wordt gevonden. Hoewel een plaatsing in een gezinshuis voor [minderjarige] als het meest passend wordt gezien blijkt een dergelijke plaatsing binnen afzienbare tijd wegens wachtlijstproblematiek vooralsnog niet mogelijk. De GI onderzoekt daarom ook andere plaatsingsopties, te weten bij andere instanties en ook pleeggezinnen met voldoende expertise. Daarnaast buigt zij zich over de mogelijkheid van een eventuele gezinsopname.
6.4.
Met inachtneming van het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 19 mei 2025. De kinderrechter zal dit verzoek dan ook toewijzen. Dit betekent tevens dat het verzoek tot het verlenen van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de nog resterende duur van twee weken zal worden afgewezen.
6.5.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
handhaaft de tussenbeslissing in deze zaak van 13 maart 2025, voor zover bij die beslissing een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee weken, te weten met ingang van 13 maart 2025 tot 27 maart 2025 en wijst het resterende deel van dit spoedverzoek af;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie
jeugdhulpaanbieder met ingang van heden tot 19 mei 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven op 24 maart 2025 door mr. Janssen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier en schriftelijk uitgewerkt op 1 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.