ECLI:NL:RBZWB:2025:2095

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/02/432870 / JE RK 25-449
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met huiselijk geweld en alcoholmisbruik

Op 24 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling vanwege ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen, die opgroeien in een situatie van huiselijk geweld en alcoholmisbruik door de vader. De ouders zijn met elkaar gehuwd, maar wonen niet samen. De moeder heeft de kinderen onder haar hoede, terwijl de vader problematisch gedrag vertoont, waaronder agressie en alcoholmisbruik. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de kinderen acuut en ernstig bedreigd wordt door de omstandigheden waarin zij zich bevinden. Ondanks eerdere pogingen tot hulpverlening in een vrijwillig kader, is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft daarom besloten om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor de duur van drie maanden, met ingang van 24 maart 2025. Deze beslissing is genomen om de veiligheid van de kinderen te waarborgen en hen te beschermen tegen verdere schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/432870 / JE RK 25-449
Datum uitspraak: 24 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,
Locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedag 3] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.A. van Essen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
advocaat mr. M. de Maaré.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 maart 2025;
  • het op 19 maart 2025 ontvangen bericht van de Raad.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigsters van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • twee hulpverleensters, verbonden aan Bemoeizorg;
  • een begeleidster van de moeder.
Verder is gebruik gemaakt van de diensten van een tolk/vertaler.
1.3.
Door de Raad is bericht en door de GI als zodanig bevestigd dat de minderjarigen ervan afzien om ter gelegenheid van een kind gesprek over het verzoek te worden gehoord.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd. De ouders wonen niet bij elkaar.
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij hun moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat de ouders zijn gehuwd op [datum] 2013 in India. Er is sprake van een gearrangeerd huwelijk. De vader woont gedurende 22 jaar in
Nederland, de moeder is 12 jaar geleden naar Nederland gekomen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn in Nederland geboren. De moeder onderhoudt contacten met personen behorende tot de Sri Lankaanse gemeenschap uit [plaats] . De vader heeft aangegeven niet over een sociaal netwerk te beschikken. Over de betrokkenheid van familie worden van de ouders verschillende signalen ontvangen. Daardoor is het onduidelijk of de familie van moeders- en vaderszijde steunend is of juist een bedreiging vormt.
4.2.
Er is sprake van een ernstig vermoeden dat de minderjarigen opgroeien in
omstandigheden die hun ontwikkeling ernstig bedreigen. Er zou sprake zijn van huiselijk geweld vanuit de vader als gevolg van drankmisbruik. Vanaf 2017 zijn er zorgmeldingen, te weten een door [minderjarige 2] opgelopen schedelbotbreuk en niet te duiden huidletsel met onbekende oorzaak. In 2018 werd door Veilig Thuis een melding van de politie ontvangen dat de vader onder invloed met een van de kinderen op het balkon had staan zwieren. De kinderen zijn vervolgens tijdelijk met instemming van de ouders elders ondergebracht. Vervolgens werden door Veilig Thuis twee politie meldingen ontvangen van agressief gedrag onder invloed van de vader naar de politie, van het achterlaten van ontlasting door de vader in de woning en van angst bij de moeder en de kinderen. Op 7 januari 2025 was er laat in de avond sprake van huiselijk geweld vanuit de vader naar de moeder. [minderjarige 1] bleek op haar blote voeten naar de buren te zijn gerend om hulp te vragen. Toen de politie ter plaatse kwam, weigerde de vader de voordeur open te maken, ook werd gezien dat de vader de moeder belette de deur te openen en dat hij agressief werd in het bijzijn van de kinderen. Daarnaast constateerde de politie zichtbaar letsel in moeders gezicht. Toen de politie besloot om de vader aan te houden zette de moeder de kinderen in als levend schild om dit te beletten. Daarover gaf zij aan de vader nodig te hebben omdat zij zelf niet over geld beschikt. Uit onderzoek door de politie in de woning bleek van ernstige vernielingen, het ontbreken van voldoende meubilair, bedden en sanitair, vervuiling, schimmel, ongedierte, uitwerpselen en bloedsporen. Besloten werd om de moeder met de kinderen tijdelijk in het ziekenhuis te laten verblijven.
4.3.
De moeder en de kinderen konden niet terugkeren naar de sterk vervuilde woning en het ontbrak aan mogelijkheden om hen veilig in het sociale (familie)netwerk te laten verblijven. Ook waren er op dat moment nog steeds zorgen of de moeder de vader buiten de deur zou weten te houden. Een uithuisplaatsing van de kinderen, waarmee door beide ouders aanvankelijk werd ingestemd, bleek uiteindelijk geen optie, omdat de moeder alsnog haar toestemming introk, naar zij stelde omdat zij bij de kinderen wilde blijven. De moeder is vervolgens met de kinderen via [hulpverlening] geplaatst op een geheime locatie. Per 14 februari 2025 verblijft de moeder weer met de kinderen in haar huidige woning te [woonplaats] , welk adres niet geheim is voor de vader. Met vader werden afspraken gemaakt ten aanzien van de omgang met de kinderen.
4.4.
Het raadsonderzoek is indertijd afgesloten met een terugverwijzing naar hulpverlening in een vrijwillig kader, omdat beide ouders op dat moment voldoende gemotiveerd leken om mee te werken aan hulpverlening. Wel was nog steeds sprake van een kwetsbare situatie, rekening houdend met het eerdere afhaken door de vader bij de hulpverlening. Meer specifiek werd door de Raad gewezen op het belang van [hulpverlening] door middel van regievoering, opvoedondersteuning en verslavingszorg voor de vader. Dit opdat er tot een duurzame verandering zou worden gekomen, de ouders versterkt worden in hun opvoedvaardigheden en zij voldoende beschikbaar zullen zijn voor de kinderen.
4.5.
Op 10 maart 2025 heeft een incident plaats gevonden bij de woning van de moeder. De vader stond de moeder op te wachten toen de moeder met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] terugkeerde van een winkel en [minderjarige 3] met haar begeleider was. Op het moment dat [minderjarige 3] met haar begeleider de vader tegemoet liep haalde de vader [minderjarige 3] ruw van de arm van de begeleider af, met de mededeling dat zij zijn kind is. Bemerkt werd door de begeleidster dat de vader zichtbaar onder invloed was van alcohol. Hoewel de kinderen aanvankelijk blij waren om hun vader te zien, was aan hun gezichtsuitdrukkingen ook te zien dat zij zich ongemakkelijk en angstig voelden. Ook trachtte de vader de woning binnen te gaan, echter wees de begeleidster hem erop dat er op dat moment geen contactafspraak liep. De vader reageerde vervolgens dreigend en maakte het voor de begeleidster onmogelijk om de woning binnen te gaan. Ook eiste hij dat zij weg zou gaan. [minderjarige 1] gaf op dat moment aan bang te zijn, zij is vervolgens naar de auto van de begeleidster gebracht, de moeder bleef buiten met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Wegens de kans op verdere escalatie is contact met 1-1-2 gezocht. Nadat de begeleidster de moeder had aangespoord om aan de kinderen te denken en met hen naar de auto te gaan werd de vader opnieuw agressief. Hij sloeg op de auto en eiste dat [minderjarige 1] uit de auto zou komen. Ook riep hij dat de begeleidster weg moest gaan. [minderjarige 1] was ook op dat moment zichtbaar bang, waarop opnieuw is besloten om 1-1-2 te bellen en de politie in te schakelen. Er zijn vervolgens voor de avond en de nacht veiligheidsmaatregelen besproken en daarover zijn er afspraken gemaakt. Later in de avond werd de vader zichtbaar onder invloed gesignaleerd bij een supermarkt in [plaats] , waarop contact is gezocht met de politie. Aangesproken door de politie gaf de vader aan naar de woning van de moeder en de kinderen te willen gaan om daar te gaan slapen, ook maakt hij dreigende opmerkingen over het stichten van brand en over het verhuizen naar Sri Lanka met de kinderen. De politie heeft daarop besloten de situatie aangaande de veiligheid van de moeder en de kinderen te monitoren.
4.6.
De raad heeft eerder besloten de ouders terug te verwijzen naar hulpverlening in het vrijwillige kader. Dit met als kanttekening dat de situatie van de kinderen in relatie tot hun veiligheid kwetsbaar is en bovendien afhankelijk is van de bereidheid van beide ouders om samen te werken met de betrokken hulpverlening. Om die reden is een terug meld afspraak gemaakt voor het geval dat de situatie zou verslechteren. Inmiddels is gebleken dat het de ouders, in het bijzonder de vader, niet lukt zich aan de gemaakte veiligheidsafspraken te houden. Immers de moeder en de kinderen zijn opnieuw blootgesteld aan agressie, bedreigingen en psychische druk vanuit de vader. De moeder en de kinderen ervaren daardoor angst en er is onvoldoende sprake van rust en stabiliteit in hun leefomgeving. Naast dat de vader de ernst van zijn gedrag bagatelliseert toont hij onvoldoende zelfinzicht en blijkt hij niet ontvankelijk voor de door de betrokken hulpverlening gegeven aanwijzingen of sturing. Daarnaast spreekt de vader zorgwekkend over de mogelijkheid om de kinderen mee te nemen naar het buitenland, hetgeen als een directe bedreiging voor hun veiligheid wordt gezien. Daarbij is sprake van aanhoudende alcoholproblematiek wat de kans op herhaalde escalaties en op nieuwe onveilige situaties vergroot.
4.7.
Uit een gesprek met Veilig Thuis op 24 maart 2025 is gebleken dat na indiening van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling er, voor zover bekend, geen incidenten meer hebben plaats gevonden en dat sindsdien ook de hulpverlening door beide ouders voldoende wordt geaccepteerd en daaraan wordt meegewerkt. Desondanks blijft de Raad van opvatting dat de gronden voor een voorlopige ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Er kan op dit moment niet of althans onvoldoende op worden vertrouwd dat met hulpverlening in een vrijwillig kader de veiligheid van de minderjarigen voldoende gewaarborgd is.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1.
De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat de verzochte voorlopige ondertoezichtstelling door de moeder aanvankelijk als een straf werd gezien. Haar is vervolgens uitgelegd dat dit niet het geval is, aangezien het nadrukkelijk om een civielrechtelijke beschermingsmaatregel gaat, die erop is gericht de zorg- en opvoedsituatie van de minderjarigen voldoende stabiel en veilig te maken. Ook is aan de moeder duidelijk gemaakt dat met het verzoek niet wordt beoogd de kinderen uit huis te plaatsen. Daar is zij namelijk erg bang voor. Na deze uitleg heeft de moeder aangegeven met een voorlopige ondertoezichtstelling alsnog in te kunnen stemmen.
5.2.
Door de advocaat van de vader is opgemerkt dat hij het verzoek van de Raad met de vader heeft voor besproken, bij welke gelegenheid hem de strekking van de verzochte voorlopige ondertoezichtstelling is uitgelegd. Gebleken is uit dit gesprek dat de vader zich open stelt voor de hulpverlening, ondersteuning en begeleiding, die in het kader van bedoelde beschermingsmaatregel geboden zal worden. In plaats van te verzanden in discussies over zaken uit het verleden wenst de vader geheel in het belang van de kinderen zijn blik op de toekomst te richten. Momenteel is er éénmaal per week begeleid contact tussen de vader en de kinderen. De vader mist zijn kinderen zeer, daarom zou hij graag zien dat dit contact naar tweemaal per week wordt uitgebreid. Wel is hij zich ervan bewust dat er daarin geen te grote stappen ineens kunnen worden genomen.

6.Het standpunt van de informant

Namens de GI is aangevoerd dat de gronden voor een voorlopige ondertoezichtstelling, zoals in de raadsrapportage beschreven, door haar worden onderschreven. De GI kan daarom instemmen met het verzoek van de Raad. In het geval dat de rechtbank overeenkomstig verzoek van de Raad een voorlopige ondertoezichtstelling uitspreekt kan de jeugdbeschermer daarmee per direct starten.

7.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
7.1.
De kinderrechter stelt vast dat vader de Nederlandse nationaliteit, de moeder de Sri Lankaanse nationaliteit en de minderjarigen, althans in elk geval [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , de Nederlandse nationaliteit hebben. De nationaliteit van [minderjarige 2] is onbekend volgens het GBA. Dit bovenstaande brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hij in deze zaak internationaal bevoegd is. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
7.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de Brussel II-ter Verordening (nr. 2019/1111) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot ondertoezichtstelling.
7.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek toegepast worden.
7.4.
Op basis van de stukken en de zitting heeft de kinderrechter het ernstige vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] acuut en ernstig wordt bedreigd. Daartoe neemt de kinderrechter in aanmerking dat de kinderen in de zorg- en opvoedsituatie bij de ouders gedurende langere tijd aan huiselijk geweld zijn blootgesteld en zij daardoor met instabiliteit en onveiligheid zijn geconfronteerd. Dit blijkt uit de herhaalde zorgmeldingen in de afgelopen jaren van Veilig Thuis. Hieruit komt naar voren dat de vader worstelt met alcoholgebruik, zich agressief uit richting de moeder en de kinderen en de woning vervuild is. Er zijn door de Raad meerdere pogingen - waaronder laatstelijk in de vorm van een terugverwijzing - ondernomen, bedoeld om in een vrijwillig kader de ouders met hulpverlening en ondersteuning en veiligheidsafspraken, waaronder een contactverbod voor de vader, alsnog in de gelegenheid te stellen die situatie in positieve zin te keren. Helaas is dat niet gelukt gelet ook op het meest recente incident op 10 maart 2025 waarbij de vader wederom agressief gedrag heeft laten zien. Gebleken is dat dit voorval bij de kinderen, [minderjarige 1] in het bijzonder, opnieuw voor gevoelens van angst en onveiligheid heeft gezorgd. Op grond van de hiervóór beschreven feiten en omstandigheden concludeert de kinderrechter dat een vrijwillig kader niet (langer) afdoende is om de acute en ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarigen weg te nemen. Hieruit volgt dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt voldaan. [1]
7.5.
Met inachtneming van het voorgaande stelt de kinderrechter [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 24 maart 2025 tot 24 juni 2025.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 1 april 2025.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW).