ECLI:NL:RBZWB:2025:2093

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/02/432215 / JE RK 25-318
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 28 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van de kinderen, [de moeder] en [de vader], belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat de kinderen momenteel in een pleeggezin verblijven. De kinderrechter heeft de procedure gestart op verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die de gecertificeerde instelling is. De kinderrechter heeft de ouders en grootouders als belanghebbenden aangemerkt en heeft verschillende stukken in de beoordeling meegenomen, waaronder verzoekschriften en rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de kinderen eerder is verlengd en dat er zorgen zijn over hun ontwikkeling en de hechtingsproblematiek. De ouders hebben beiden aangegeven dat zij akkoord gaan met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar er zijn ook zorgen over de communicatie tussen hen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de huidige situatie kwetsbaar is en dat de grootouders, die als pleegouders fungeren, zich inzetten om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van één jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De kinderrechter heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemd, die de basis vormen voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, om ervoor te zorgen dat zij in een veilige en stabiele omgeving kunnen opgroeien, terwijl de hulpverlening voortgezet kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432215 / JE RK 25-318
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
ECHTPAAR [de pleegouders] ,
grootouders vaderszijde, hierna te noemen de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 februari 2025;
  • de op 3 maart 2025 van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda ontvangen brief, gedateerd 25 februari 2025;
  • de op 13 maart 2025 van de GI ontvangen emailberichten van de vader van 13 februari 2025, van de grootouders van 13 februari 2025 en van de moeder van 19 februari 2025.
1.2.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] schriftelijk uitgenodigd om hun mening kenbaar te maken ter gelegenheid van een kind gesprek 18 maart 2025 om 14:00 uur. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengd met ingang van 1 april 2024 tot 1 april 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg, zijnde grootouders vaderszijde, met ingang van 1 april 2024 tot 1 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van twaalf maanden.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk - samengevat - aangevoerd dat in het kader van de bij beide kinderen gesignaleerde hechtingsproblematiek gedurende de afgelopen maanden met de ouders en de grootouders is gewerkt aan het levensverhaal van de kinderen. Beide kinderen krijgen dit verhaal te horen met daarbij de inzet van EMDR.
4.2.
De therapie van [minderjarige 1] zal naar verwachting in de zomervakantie worden afgerond. [minderjarige 1] lijkt aan zijn plafond te zitten, waardoor niet alle doelen gehaald zullen worden. Mogelijk heeft hij in de toekomst nog aanvullende therapie nodig. Daarbij zal rekening worden gehouden met zijn motivatie en draagkracht, om therapie-moeheid te voorkomen. [minderjarige 1] gaat sinds vorig schooljaar naar het speciaal onderwijs. In het schooljaar 2023/2024 verbleef hij op een zorgboerderij, nadat hij volledig vastliep in het reguliere onderwijs in het jaar daarvoor. Nu is [minderjarige 1] gemotiveerd om naar school te gaan. Wel voelt hij zich snel onveilig, wat zich vaak uit in externaliserend gedrag. De leerkracht heeft aangegeven dat [minderjarige 1] actief meedoet in de lessen, maar dat zijn aandacht en inzet dalen wanneer hij zich minder goed voelt. Ook heeft hij moeite met fouten maken, hij voelt zich snel aangesproken en denkt ook vaak dat hij dingen verkeerd doet. Zijn contact met medeleerlingen is selectief. [minderjarige 1] zal in het komend jaar de stap maken naar het speciaal voortgezet onderwijs. De verwachting is dat deze verandering veel invloed op hem zal hebben en dat er een groot beroep zal worden gedaan op de pleegouders.
4.3.
[minderjarige 2] gaat naar het reguliere onderwijs, ook heeft hij voldoende vriendjes, zowel op school als daarbuiten. Wel kampt hij met concentratieproblemen en is hij snel afgeleid. Sinds oktober 2024 gaat [minderjarige 2] een weekend per maand naar een weekendpleeggezin, wat zowel voor hem als voor zijn grootouders een positieve stap is. De weekendpleegouders geven aan dat [minderjarige 2] veel nabijheid en positieve bevestiging nodig heeft. [minderjarige 2] is het enige kind dat in het weekend komt logeren, waardoor er voldoende ruimte is om aan deze behoefte te voldoen.
4.4.
De groot- tevens pleegouders hebben in het afgelopen jaar systeembehandeling (traumasensitief opvoeden) gekregen, zij zetten zich zichtbaar in om stapsgewijs de situatie in hun gezin te verbeteren. Wel blijft een aandachtspunt dat beide grootouders voldoende ontspanning voor zichzelf vinden. Opa heeft eerder stressklachten gehad en staat onder controle van de huisarts. Samen met de jeugdbeschermer en pleegzorgwerker wordt nauwlettend in de gaten gehouden dat de draagkracht van opa en oma niet wordt overschreden.
4.5.
De vader woont dicht bij de grootouders en hij eet dagelijks mee. Elk weekend logeert één van de kinderen bij hem, waardoor er sprake is van een natuurlijk en structureel contact. Desondanks worstelt de vader met het stellen van grenzen, bijvoorbeeld voor wat betreft gamen. Ook is hij druk met zijn eigen klusbedrijf, hij is het afgelopen jaar niet aanwezig geweest bij overleggen met de GI. Verder toont hij weinig interesse in de inhoudelijke aspecten van de therapie van de kinderen. Wel laat hij blijken dat hij wil dat het goed met hen gaat.
4.6.
Sinds enkele maanden heeft de moeder een stabiele woonplek en heeft zij gesprekken met de praktijkondersteuner. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben eens per drie weken begeleide omgang met de moeder. In de vakanties mag de moeder een voorstel doen voor langer contact, onder begeleiding. De moeder heeft periodes van ernstige verslaving gekend, maar zij geeft nu aan al meer dan een jaar clean te zijn. Ze laat blijken geen GGZ behandeling te willen uit angst voor emotionele instabiliteit en een terugval in verslaving. De vader en de moeder krijgen beiden momenteel extra begeleiding vanuit [jeugdzorginstelling] . waar ook de beide kinderen therapie krijgen.
4.7.
Onderzocht wordt of de begeleide contactmomenten, die nu bij de grootouders thuis plaatsvinden, elders (begeleid) kunnen plaatsvinden. Het is de bedoeling dat de GI daar in de komende maanden mee aan de slag gaat. De moeder zal dan moeten laten zien dat zij in staat is om de contactmomenten goed voor te bereiden, door bijvoorbeeld passende locaties aan te dragen, spullen mee te nemen of om financiële middelen te hebben om wat extra’s te kunnen doen. De GI wenst de contacten op dit moment niet qua frequentie uit te breiden, maar wel in locatie of eventueel in duur, opdat de moeder meer tijd zal krijgen om de band met haar kinderen te verstevigen.
4.8.
Gebleken is dat de ouders nog steeds niet met elkaar kunnen communiceren. Pogingen van de GI om daarin verbetering te brengen zijn zonder resultaat gebleven. De ouders hebben aangegeven niet te verwachten dat dit in de toekomst anders zal worden. Ook blijkt het voor hen moeilijk - vanuit onmacht, niet uit onwil - om opdrachten van de jeugdbeschermer, zoals het ondertekenen van een document uit te voeren.
4.9.
Een overdracht van de hulpverlening naar het vrijwillig kader is niet mogelijk gebleken. De gemeente heeft daarover aangegeven dat de zorgvraag te complex is. Er is intensieve en gespecialiseerde begeleiding nodig op verschillende gebieden, zoals psychische problematiek en traumaverwerking, onderwijs en gedragsregulatie, onder-steuning aan de grootouders en de complexe gezinsdynamiek met beperkte ouderlijke draagkracht. De benodigde zorg vraagt om specialistische kennis, continuïteit en intensieve coördinatie tussen school, pleegouders en de hulpverlening. De gemeente beschikt niet over mogelijkheden om in die situatie als regiehouder te fungeren, aangezien het een langdurig en complex zorgtraject betreft.
4.10.
De chronische problematiek en de beperkte veranderingsmogelijkheden maken het in de visie van de GI waarschijnlijk dat het ondertoezichtstellingskader gedurende langere tijd nog nodig zal zijn. Bij kleine veranderingen is er namelijk direct sprake van een grote disbalans bij de ouders in draagkracht-draaglast. Ook is er sprake van een complexe zorgvraag, waardoor een overdracht naar het vrijwillig kader niet mogelijk is. Hoewel er bij de ouders geen groei qua leerbaarheid wordt gezien acht de GI een gezagsbeëindiging niet passend, omdat de ouders meewerken aan de noodzakelijke hulpverlening en zij geen misbruik maken van hun gezag. Met deze toelichting verzoekt de GI om de ondertoezicht-stelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Daarnaast acht de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk. Daartoe acht zij van belang dat de grootouders aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een stabiel en liefdevol thuis bieden, hoewel de verzwaarde opvoedvraag een druk op hun draagkracht legt. Het is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] essentieel dat zij weten dat ze veilig bij opa en oma kunnen blijven wonen. Er wordt daarom ingezet op voortzetting van de huidige (forse) hulpverlening zonder nieuwe doelen te stellen, om verstoring van het gevonden evenwicht te voorkomen.
4.11.
De GI heeft haar voorgenomen besluit om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken na een periode van twee jaren ter toetsing voorgelegd aan de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft geadviseerd om in te stemmen met het voorgenomen besluit. Daartoe heeft de Raad aangevoerd dat het van groot belang is dat de huidige hulpverlening voortgezet kan worden. De complexe zorgvraag maakt dat de gemeente een overdracht naar het vrijwillig kader niet passend acht. Omdat de ouders hun gezag niet misbruiken en zij meewerken aan de hulpverlening is een gezagsbeëindigende maatregel nu niet aan de orde. In de huidige situatie is er sprake van een fragiel evenwicht waarin aan de doelen gewerkt kan worden. Dit evenwicht verstoren is niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De Raad volgt daarom de GI in haar standpunt dat een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing de maatregel is die het meest bijdraagt om te zorgen dat het goed blijft gaan met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1.
De vader heeft per email van 13 februari 2025 bericht dat hij vindt dat er geen mondelinge behandeling van het verzoek hoeft plaats te vinden.
5.2.
De moeder heeft in een emailbericht van 19 februari 2025 verklaard dat zij akkoord is met een verlenging van de ondertoezichtstelling. Verder heeft zij aangegeven dat zij het fijn zou vinden als de contactmomenten een keer bij haar kunnen plaats vinden om te bezien hoe dat gaat.
5.3.
Door de groot- tevens pleegouders is in een emailbericht van 13 februari 2025 aangegeven dat het verzoek wat hen betreft zonder zitting mag worden behandeld.

6.De beoordeling

6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.5.
Bij de beoordeling van het verzoek neemt de kinderrechter in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat sinds de laatst gegeven beschikking de grootouders zich inzetten om de situatie in hun gezin stapsgewijs te verbeteren. De situatie is echter nog steeds kwetsbaar, waardoor de balans tussen draagkracht/-last nauwlettend gevolgd dient te blijven worden.
Dit laatste is ook voor de ouders van toepassing, zij het wegens hun aanhoudende problematiek, beperkte verandermogelijkheden en de complexe zorgvraag. [minderjarige 1] wacht volgend jaar een belangrijke vervolgstap naar het speciaal voortgezet onderwijs. De verwachting is dat dit extra veel van de zorg- en opvoedcapaciteiten van de grootouders zal vragen. Ook wordt niet uitgesloten dat [minderjarige 1] nog aanvullende therapeutische hulpverlening nodig zal hebben. Waar het [minderjarige 2] betreft is gebleken dat er ook over zijn ontwikkeling op school en daarbuiten nog zorgen zijn, wat maakt dat deze de komende tijd gemonitord dient te blijven worden.
6.6.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat aan de gronden voor ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nog steeds wordt voldaan. Daarnaast is naar het oordeel van de kinderrechter een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding, onderzoek van hun geestelijke toestand en onderzoek van hun lichamelijke toestand. Daartoe acht de kinderrechter van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders, ondanks de zware taak en verantwoordelijkheid die op laatstgenoemden rust, op een veilige en stabiele zorg- en opvoedsituatie kunnen rekenen. Het is daarom op dit moment in het belang van beide kinderen dat die situatie niet verandert opdat het huidige evenwicht niet wordt verstoord.
6.7.
Met inachtneming van het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezicht-stelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengen voor de duur van één jaar. [1] Tevens zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van twaalf maanden. [2]
6.8.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] met ingang van 1 april 2025 tot 1 april 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 april 2025 tot 1 april 2026;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.